Uitkeren van winst stond vormen HIR niet in de weg

Een BV belegde in woningen voor de sociale verhuur. In 2005 verkocht de BV verhuurde woningen aan haar directeur-aandeelhouder (DGA) en aan zijn kinderen. Een aantal woningen werd daarna binnen vijf jaren met flinke winsten doorverkocht. De fiscus legde een navorderingsaanslag VPB op over 2005. De winst werd gecorrigeerd. De BV wilde deze winstcorrectie alsnog aan de HIR toevoegen. Hof Den Haag oordeelde dat het niet mogelijk was om de gecorrigeerde winst toe te voegen aan de HIR van de BV. Volgens het hof was er geen sprake van een herinvesteringsvoornemen. Omdat al vaststond dat de winst aan de DGA en zijn kinderen zou worden uitgekeerd sloot dat volgens het hof een herinvesteringsvoornemen uit. In cassatie concludeerde de Advocaat-generaal dat het voornemen om winst uit te keren niet in de weg hoefde te staan aan een herinvesteringsvoornemen. De veronderstelling van het hof, dat er alleen sprake kon zijn van een herinvestering wanneer de aankoop van het nieuwe bedrijfsmiddel zou worden gefinancierd met de middelen die met de vervreemding van het vervangen middel waren verkregen, was onjuist. Een voornemen tot herinvestering moest slechts worden getoetst aan de feitelijke intentie van de ondernemer. Die was niet afhankelijk van de besteding van de opbrengst. De A-G heeft de Hoge Raad geadviseerd om het cassatieberoep gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen.