Rente-aftrek voor recreatiewoning

Een man en vrouw stonden samen op het adres van een huurwoning ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Zij waren ook eigenaar van een recreatiewoning op een recreatiepark. Die woning mocht niet voor permanente bewoning worden gebruikt. De man werkte 8,5 uur per week op een school en exploiteerde daarnaast een onderneming gedurende tweemaal een uur per week. De echtgenote werkte verdeeld over vier dagen. Man en vrouw beschikten over één auto. De man bracht zijn echtgenote af en toe naar haar werk. De enkele reisafstand tussen de huur- en de recreatiewoning bedroeg met de auto 128 kilometer. In 2014 had de man in totaal 170 dagen/nachten in de recreatiewoning verbleven. In schriftelijke verklaringen van familie, vrienden, kennissen en buren van de man was vastgelegd dat hen bekend was dat de man en vrouw alle weekenden, vrije dagen en feestdagen doorbrachten in de recreatiewoning. Ook ontvingen ze daar hun visite en logees. Alleen voor hun werkzaamheden verbleven ze in de huurwoning. In de aangifte IB/PVV was voor de recreatiewoning de hypotheek voor de verwerving van die woning en daarmee samenhangende hypotheekrente in box 1 verantwoord. In beroep was de Rechtbank Den Haag van oordeel dat het zwaartepunt van het leven van man en vrouw zich afspeelde op het recreatiepark en omgeving en dat daarom de recreatiewoning als eigen woning kon worden aangemerkt.
Ook in hoger beroep leidden de feiten, in het bijzonder dat gedurende de weekenden (van vrijdagmiddag tot zondagavond, maar regelmatig ook tot maandag- of dinsdagochtend), de feestdagen, de schoolvakanties en de overige vrije dagen (in 2014 in totaal circa 170 dagen/nachten) in de koopwoning werd verbleven en dat daar verjaardagen werden gevierd en logees en visite werden ontvangen, voor het hof tot het oordeel dat de recreatiewoning het middelpunt van de persoonlijke belangen was. Dat de in omvang beperkte werkzaamheden in- en buiten loondienst in de omgeving van de huurwoning werden verricht en dat daar ook een deel van hun consumptieve uitgaven werden gedaan, wogen bij de beantwoording van de vraag waar de centrale levensplaats zich bevond minder zwaar. De recreatiewoning was de centrale levensplaats en daarmee het hoofdverblijf. Die diende als eigen woning te worden aangemerkt.uitspraak: