Een kweker van siervissen overleed in 2010. Zijn erfgenamen verkochten de onderneming voor € 500.000. Die onderneming bestond uit twee percelen grond van ruim 10 hectare met diverse visvijvers en ook uit diverse roerende zaken. Voor wat betreft de belastingheffing was met de fiscus in geschil of de landbouwvrijstelling van toepassing was op de verkoopwinst van de grond. In het bijzonder was de vraag of het kweken van siervissen was aan te merken als visteelt in de zin van de landbouwvrijstelling. Volgens de Rechtbank Gelderland was het kweken van siervissen aan te merken als het in het kader van een veehouderij fokken, mesten of houden van dieren. Er was geen reden het begrip landbouw te beperken tot het fokken, mesten of houden met het oog op consumptief gebruik of verbruik. Na een hoger beroep van de fiscus oordeelde ook het Hof Arnhem-Leeuwarden dat niet van belang was dat de siervissen niet voor menselijke of dierlijke consumptie waren bestemd. Beslissend was of de dieren voor de verkoop waren bestemd. De landbouwvrijstelling was van toepassing.