Nieuwsbrief september 2011

TIJDIG REGISTREREN INTENTIE OPRICHTEN BV/TERUGKEER UIT BV
Wanneer een eenmanszaak of VOF in een BV moet worden omgezet of wanneer de verwachting is dat zo’n omzetting zal gaan plaatsvinden, is het van belang om een voorovereenkomst op te maken en die tijdig te registreren. Om het ondernemingsresultaat in het kader van een geruisloze inbreng nog vanaf 1-1-2011 aan de BV toe te kunnen rekenen is registratie nog mogelijk tot en met 30-9-2011. Datzelfde geldt voor een geruisloze terugkeer vanuit de BV naar de eenmanszaaak/VOF vanaf 1 januari 2011. Voor een ruisende inbreng is een voor-voorperiode van drie maanden mogelijk.

AMBTELIJK VERZUIM NA ZONDER ONDERZOEK ACCEPTEREN VAN GROTE VOORZIENING
Een BV van een registeraccountant was één van de vier maten van een accountantskantoor. In de Vpb-aangifte over 2006 was een voorziening opgenomen van € 1.200.000. Deze was als buitengewone last in mindering op het resultaat gebracht. Als toelichting werd vermeld dat de dotatie aan de voorziening verband hield met de claim van een gemeente. De aanslag werd opgelegd conform de aangifte. De fiscus stelde later dat de BV had nagelaten te vermelden dat een bank inmiddels voor de claim was veroordeeld. Er werd een navorderingsaanslag opgelegd. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank Haarlem dat de fiscus de primitieve aanslag niet zonder nader onderzoek had mogen vast stellen. De buitengewone last was namelijk groot, zowel in absolute als in relatieve zin. Door het ambtelijk verzuim van de fiscus moest de aanslag worden vernietigd. Er was niet gesteld dat de BV te kwader trouw was.

300 ONBETAALDE UREN TELDEN MEE VOOR URENNORM ZELFSTANDIGENAFTREK
Een lichttechnicus was in 2006 fulltime in loondienst werkzaam. Hij hield zich ook in de vorm van een eenmanszaak bezig met het installeren en verzorgen van licht bij optredens van muziekgroepen en theaterproducties. In 2006 ondersteunde hij een coverband bij de verlichting. Uit een achteraf opgemaakt urenoverzicht bleek dat in 2006 1231 uren waren besteed aan de onderneming. Hierin waren 300 uren begrepen die onbetaald verricht waren ten behoeve van de coverband. Voor de rechter was in geschil of in 2006 was voldaan aan het urencriterium. Het Gerechtshof Leeuwarden achtte het aannemelijk dat in 2006 onbetaalde uren waren gemaakt voor de coverband. De rechter telde deze uren mee voor het urencriterium. Er was een getuigenverklaring van de leider van de band waardoor het hof het aannemelijk achtte dat de onbetaalde werkzaamheden waren verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. De onbetaalde uren konden dan worden geacht te zijn gemaakt voor de onderneming.

GEEN RECHT OP MKB-WINSTVRIJSTELLING BIJ INBRENG MET TERUGWERKENDE KRACHT IN BV
In de vorm van een VOF werd vanaf 1997 een voegersbedrijf geëxploiteerd door een vader en zijn zoon. Op 14 maart 2007 werd een intentieverklaring gesloten tot inbreng van de onderneming in een BV. De BV werd in 2007 opgericht. De resultaten van de onderneming kwamen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007 voor rekening van de BV. De zoon claimde in zijn aangifte IB over 2007 de MKB-winstvrijstelling. De fiscus weigerde die. De rechtbank Breda vond dat terecht. Volgens de rechter bestond geen recht op de MKB-winstvrijstelling als de onderneming met terugwerkende kracht tot 1 januari van het jaar voor rekening en risico van een BV werd gedreven. Aan het vereiste van het ondernemerschap werd dan niet langer voldaan.

GEEN WAARDEDRUK ZELFBEWONING VOOR ACHTERHUIS EN STALLEN
Een landbouwer staakte zijn bedrijf eind 2005. In verband hiermee waren de tot het bedrijfsvermogen behorende zaken overgegaan naar zijn privé. Bij de fiscus was in geschil of bij de waardering van het achterhuis en stallen, inclusief de ondergrond, rekening mocht worden gehouden met een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning. De rechtbank Leeuwarden oordeelde van niet. Het achterhuis was naar aard en inrichting niet specifiek ingericht voor woondoeleinden. Het was niet van belang dat deze mede voor de opslag van privé-goederen werd gebruikt. De stallen werden weliswaar gebruikt als opslagplaats voor de door de landbouwer hobbymatig gehouden antieke werktuigen, maar daarmee werd de stal nog niet voor woondoeleinden gebruikt. De stal kon bovendien apart van de woning worden gebruikt zonder dat het woongenot meer dan in ondergeschikte mate werd beperkt. Door het niet dienstbaar zijn aan het feitelijk wonen was er geen waardedruk wegens zelfbewoning.

INKOOP VAN PENSIOEN OVER VERSTREKEN DIENSTJAREN VOLLEDIG AFTREKBAAR
Een NV had aan een bepaalde groep werknemers in verband met de inwerkingtreding van de Wet VPL voorwaardelijke aanvullende pensioenaanspraken toegekend. Door de Wet VPL waren de pensioenen van de werknemers namelijk versoberd. De NV vormde een voorziening voor de verleende aanspraken. De voorziening werd volledig in aftrek gebracht in 2005. De fiscus was van mening dat de kosten aan de periode 2006 t/m 2020 moesten worden toegerekend en dus niet ineens ten laste van het resultaat konden komen. De rechtbank Haarlem oordeelde echter dat de kosten in 2005 wel volledig in aftrek konden komen. De kosten waren toerekenbaar aan het jaar 2005. De hoogte van de voorwaardelijke pensioenaanspraken werd mede bepaald door de in eerdere jaren niet benutte pensioenruimte. Die stond vast en kon niet meer wordt beïnvloed door toekomstige arbeid, ondernemingsactiviteiten en/of ondernemingsresultaat. Daardoor had de pensioentoezegging niet het karakter van een beloning voor de in de jaren na 2005 door de betreffende werknemers te verrichten arbeidsprestaties. Die was dus ook niet aan toekomstige arbeid toe te rekenen.

PENSIOENREGELING WERD ONZUIVER DOOR TE FORSE SALARISSTIJGING
Tijdens een eind 2002 gehouden buitengewone vergadering van aandeelhouders van een BV werd voorgesteld om het salaris van de directeur per 1 januari 2002 te verhogen naar € 160.000. Voor de BV ontstond�een zware last, ook�door�de aanpassing van de pensioenvoorziening. Daarom zegde de directeur toe dat hij twee jaren later met pensioen zou gaan. In de Vpb-aangifte voor het jaar 2002 werd een (extra) pensioenvoorziening opgenomen van ruim € 1,1 mln. Op 18 april 2003 was tussen de directeur en zijn BV een pensioenregeling getroffen. Die was in een pensioenbrief vastgelegd. De fiscus stelde dat de pensioenregeling onzuiver was geworden. Dit omdat het salaris van de directeur onredelijk verhoogd was binnen een termijn van vijf jaren voorafgaand aan de oorspronkelijke pensioeningangsdatum in september 2006. Er werd vervolgens voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd over een inkomen van ruim € 2,5 mln. De rechtbank Haarlem oordeelde dat de uitgestelde pensioendatum pas in werking was getreden bij het vaststellen van de pensioenregeling op 18 april 2003. Daardoor was eind 2002 de oude pensioenregeling nog van toepassing. De salarisverhoging en de daaruit voortvloeiende pensioenopbouw had plaatsgevonden binnen een termijn van vijf jaar voorafgaand aan de pensioendatum. Volgens de rechter werd de salarisstijging naar maatschappelijke opvattingen niet als redelijk beschouwd. De rechter oordeelde, dat de pensioenregeling in 2002 onzuiver was geworden omdat de salarisstijging in zijn geheel was meegenomen in de pensioenopbouw. De heffing als loon uit vroegere dienstbetrekking over de gehele aanspraak was dan ook terecht.

AMBTELIJK VERZUIM BIJ TEN ONRECHTE GECLAIMDE ZELFSTANDIGENAFTREK
Een administratiekantoor in de vorm van een VOF besteedde haar fiscale zaken uit. In 2003 genoot de eigenaar van het administratiekantoor naast winst ook loon en loon uit vroegere dienstbetrekking. Naar aanleiding van de uitkomst van een door het UWV gehouden boekenonderzoek, stelde de fiscus dat ten onrechte de zelfstandigenaftrek was geclaimd. Er werd een navorderingsaanslag opgelegd. In beroep oordeelde de rechtbank Breda dat de navorderingsaanslag moest worden vernietigd. Alle feiten die aan de aanslag ten grondslag lagen waren bij de fiscus al ten tijde van het regelen van de (definitieve) aanslag bekend of behoorden dat te zijn. De fiscus had nadere vragen moeten stellen over de zelfstandigenaftrek vóórdat de aanslag werd opgelegd. De fiscus was namelijk bekend met de aard van de onderneming (een administratiekantoor), het jarenlange bestaan van de onderneming (gestart in 1996), de (lage) omzet en winstverdeling tussen beide vennoten en het door de eigenaar genoten loon. Door het stellen van vragen na te laten had de fiscus haar mogelijkheid tot navorderen verspeeld.

BORGSTELLING VAN € 680.000 WAS ONGEBRUIKELIJKE TERBESCHIKKINGSTELLING
Een directeur aandeelhouder (dga) bezat aandelen van enkele vennootschappen. Die verkeerden in financiële problemen. Zijn schoonmoeder stelde zich borg voor een bedrag van € 680.000. Eind 2001 werd deze borg aangesproken en er werd € 612.603 betaald. De regresvordering op de BV was onbetaald gebleven. In de IB-aangifte over 2001 bracht schoonmoeder de helft van het betaalde bedrag als negatief resultaat uit overige werkzaamheden ten laste van het belastbare inkomen uit werk en woning. De andere helft was ten laste van het inkomen van schoonvader gebracht. De fiscus ging daar niet mee akkoord. De rechter oordeelde dat er sprake was van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Er werd door de rechter belang gehecht aan de verklaringen van getuige-deskundigen. Die hadden verklaard dat een borgstelling voor bedrijven als die van de dga ongebruikelijk was voor zover deze meer dan € 250.000 zouden bedragen. Er bestond daarom recht op aftrek van € 181.302 (de helft van € 612.603 -/- € 250.000).

VOOR LOON TANDARTS SPEELDEN OVERIGE BELONINGSELEMENTEN ROL
Een tandarts was dga en exploiteerde in de vorm van een BV een tandartsenpraktijk. De dga werkte als tandarts in dienstbetrekking bij die BV. Er was nog een tandarts in dienst. Het salaris van de dga was lager dan dat van die andere tandarts. Aan de dga waren een pensioen, auto en onkostenvergoedingen toegekend. De fiscus legde over de jaren 2003 tot en met 2005 een naheffingsaanslag loonbelasting op over het verschil tussen het aan de tandarts in loondienst en de dga betaalde brutoloon. Voor de rechter was vervolgens de toepasselijkheid van de gebruikelijkloonregeling in geschil. Het Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelde dat de fiscus niet het verlangde bewijs had geleverd. Er stond niet vast dat bij soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aaanmerkelijk belang geen rol speelde�een hoger loon gebruikelijk was dan het aan de dga toegekende loon. Het verschil tussen het aan de dga en de tandarts/werknemer toegekende brutoloon werd ruimschoots verklaard door aan de dga wel, maar aan de tandarts niet toegekende overige beloningselementen en arbeidsvoorwaarden. Daarnaast werkte de tandarts fulltime en was de dga gedurende drie maanden per jaar niet werkzaam.

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.