GEBRUIKELIJK LOON BINNEN CONCERN GEMATIGD
Een directeur aandeelhouder (DGA) hield alle aandelen in een beheervennootschap. Die was in het bezit van alle aandelen in twee dochtervennootschappen. De vennootschappen verrichten allerlei werkzaamheden op het gebied van vastgoed. Naast de DGA was geen ander personeel in dienst. Na een boekenonderzoek verhoogde de fiscus het door de DGA aangegeven inkomen omdat geen gebruikelijk loon in aanmerking was genomen. De rechter oordeelde dat in dit geval afgeweken moest worden van de hoofdregel dat de gebruikelijk loonregeling in concernsituaties toegepast moet worden per dienstbetrekking. De slechte financiële situatie van de vennootschappen werd daarbij in aanmerking genomen, maar ook het feit dat de DGA onmogelijk voor drie vennootschappen een voltijdsdienstbetrekking kon hebben vervuld. Er waren weliswaar opnamen in rekening-courant gedaan bij de beheervennootschap, maar die waren geschied in creditstand. De rechter stelde het gebruikelijk loon vast op € 15.247 voor de beheervennootschap en € 38.118 voor een van de dochtervennootschappen. Voor de andere dochtervennootschap was het loon nihil.
VERHUURDE KUNST BELAST IN BOX 3
Een kunstverzamelaar stelde in 2003 en 2004 een aantal kunstwerken voor vijf jaar ter beschikking aan een museum. Er werden overeenkomst gesloten van verkoop, verhuur, geldlening en levering van kunstwerken. Daarbij deed de verzamelaar afstand van zijn vordering tot betaling van de huurprijs. De aangifte werd gecorrigeerd voor de geclaimde giftenaftrek. Volgens de fiscus waren de overeengekomen huurtermijnen namelijk niet aftrekbaar als periodieke giften, maar was sprake van bruikleen. Het Hof Den Haag volgde het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van periodieke giften. Het Hof accepteerde nog wel de stelling van de fiscus dat de verhuurde kunstwerken beleggingsvermogen waren, belastbaar in box 3. In een advies voor de Hoge Raad was ook de Advocaat-generaal (A-G) van mening, dat de kunstwerken behoorden tot het belaste box 3-vermogen.
UITGESTELDE BRUIDSSCHAT WAS AFKOOPSOM ALIMENTATIE
Man en vrouw huwden op 25 maart 2008 te Libanon. Bij aanvang van het huwelijk was een uitgestelde bruidsschat afgesproken van 200 Engelse gouden ponden. Ruim een jaar later bevestigde het Soennitische Religieuze Hof in Beiroet de echtscheiding. De man betaalde het bedrag van de uitgestelde bruidsschat aan zijn ex uit in euro’s. Hij bracht vervolgens het bedrag van € 28.800 in zijn aangifte in aftrek als afkoopsom voor alimentatie. De fiscus weigerde de aftrek, maar in hoger beroep besliste de rechter dat het aannemelijk was dat de overeengekomen bruidsschat als doel had om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de echtgenote na de beëindiging van het huwelijk. Het was niet van belang dat de verschuldigdheid al bij het aangaan van het huwelijk was overeengekomen. De eenmalige betaling om in het levensonderhoud te voorzien kwam in de plaats van periodieke uitkeringen en/of verstrekkingen. De betaling aan de ex-echtgenote was volgens de rechter dan ook aan te merken als een afkoopsom van dergelijke periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
GEEN NAVORDERING VOOR RESTAURANT DOOR AMBTELIJK VERZUIM
Een ondernemer exploiteerde sinds 1999 een restaurant. Het pand stond aanvankelijk steeds op de ondernemingsbalans. Vanaf 2003 was de ondernemer bezig om er een appartementencomplex bij te realiseren. De betreffende bezittingen en schulden werden door hem verantwoord in box 3. In 2006 verkocht de ondernemer het nog lopende bouwproject voor ruim € 1 miljoen aan een BV. Volgens de ondernemer was dat een onbelaste vermogensmutatie. De fiscus legde een navorderingsaanslag op over 2006. Het behaalde voordeel werd daarbij belast als winst uit onderneming. De rechter oordeelde dat de fiscus op grond van de in de aangifte verwerkte kapitaalstorting van € 1.046.279, de afname van de schuld in box 3 met meer dan € 100.000, de gelijkblijvende bezitting in box 3, en het aangegeven verlies uit onderneming van ruim € 60.000, in redelijkheid had moeten twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Door dit ambtelijke verzuim was het nu niet meer mogelijk om na te vorderen. De ondernemer noch zijn adviseur waren te kwader trouw.
VAN GEZAMENLIJKE BANKREKENING BETAALDE HYPOTHEEKRENTE MAAR VOOR 50% AFTREKBAAR
Een 100% eigenaresse van een in België gelegen eigen woning betaalde vanaf januari tot en met juli 2009 de hypotheekrente van een bankrekening bij de ING Bank die zowel op haar naam stond als op naam van een ander. Vanaf augustus 2009 tot en met december 2009 was de rente betaald van een bankrekening bij Fortis die alleen op haar naam stond. De over 2009 betaalde hypotheekrente werd volledig in de aangifte in aftrek gebracht. De fiscus corrigeerde de aftrek omdat de hypotheekrente niet volledig op haar had gedrukt. In beroep besliste de rechter dat ten aanzien van de betalingen van hypotheekrente van de rekening bij de ING Bank niet aannemelijk was gemaakt dat deze voor meer dan 50% op haar gedrukt hadden. Deze rekening stond ook op naam van een ander. Er was niet aannemelijk gemaakt dat op die bankrekening geen inkomsten van die ander waren ontvangen.
ONDANKS BETAALDE BIJDRAGE TOCH BIJTELLING VOOR BMW
Een werknemer kreeg van zijn werkgever in 2006 en 2007 een BMW 730 ter beschikking. Op verzoek was hem een verklaring geen privégebruik afgegeven. Over 2006 en 2007 werden naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd omdat niet was bewezen dat hij de BMW in die jaren niet meer dan 500 kilometer privé had gebruikt. In hoger beroep was niet meer in geschil dat de overgelegde rittenregistratie onvoldoende was om de bijtelling achterwege te laten. In geschil was vervolgens nog wel of naheffing achterwege diende te blijven als gevolg van een op 12 december 2007 gesloten overeenkomst tussen de werkgever en de werknemer waarin was bepaald dat indien vaststond dat op grond van de wettelijke regeling een bijtelling wegens privégebruik moest plaatsvinden, de bijtelling verrekend zou worden met een door de werknemer verschuldigde vergoeding. In de overeenkomst was vastgelegd dat de vergoeding in rekening-courant zou worden verrekend per het einde van een boekjaar. Het Hof Arnhem-Leeuwarden stelde vast dat pas in 2009 verrekening in rekening-courant had plaatsgevonden. Daardoor was de voor het privégebruik verschuldigde vergoeding niet eerder dan in 2009 voldaan. Volgens het hof bracht een redelijke uitleg van de overeenkomst ook mee dat de enkel in het loontijdvak of in ieder geval in dat boekjaar betaalde verrekeningen of vergoedingen als een vergoeding in de zin van de Wet LB konden gelden. De pas in 2009 verrekende bedragen waren geen vergoeding in de zin van die overeenkomst. De naheffingsaanslagen waren terecht opgelegd.
AFTREK VOORBELASTING ONDANKS PRIVÉ GEBRUIK
Een man-vrouw-VOF exploiteerde een groothandel in autolakken. Tot het bedrijfsvermogen van de VOF behoorde een loods die in 1999 was gekocht. In 2000 werd de zolderetage tijdelijk geschikt gemaakt voor bewoning. Er werden twee dakkapellen en een portaal aangebracht. Na deze verbouwing was de zolderetage bijna twee jaar lang als woonruimte bij de vennoten en hun kinderen in gebruik. Voor het gebruik was door de VOF geen vergoeding in rekening gebracht. De verbouwde ruimte werd daarna na aanpassing door de VOF voor bedrijfsdoeleinden gebruikt. De BTW op de verbouwing werd volledig afgetrokken. In geschil met de fiscus was of dat terecht was. Uiteindelijk besliste het Europese Hof van Justitie dat een ondernemer die een deel van een tot zijn bedrijf behorend investeringsgoed tijdelijk voor privédoeleinden gebruikte, recht had op aftrek van de voorbelasting over de kosten die waren gemaakt om aan dat goed duurzame aanpassingen uit te voeren. Het maakte niet uit dat de aanpassingen waren uitgevoerd met het oog op dat tijdelijk gebruik voor privédoeleinden. Het deed er ook niet toe of bij de aanschaf van de loods BTW aan de VOF in rekening was gebracht en of zij deze BTW had afgetrokken. Het tijdelijk voor privédoeleinden gebruiken van de aanpassingen had namelijk te gelden als gebruik voor belaste handelingen. Er was dus recht heeft op aftrek van de omzetbelasting die ter zake van de aanpassingen in rekening was gebracht.
VOORZIENING VOOR NAHEFFINGSAANSLAG LOONBELASTING
Een sinds 2004 in de vorm van een VOF geëxploiteerd klussenbedrijf had naast één Nederlandse, verder slechts Poolse firmanten. De fiscus was na een onderzoek van mening dat de Polen niet als firmanten konden worden aangemerkt. De Nederlandse firmant was voor hen als inhoudingsplichtige aan te merken. Er werd een LB-naheffingsaanslag opgelegd van € 107.975. De firmant was het niet eens met de naheffingsaanslag maar vormde vervolgens wel een voorziening van € 107.975 voor de naheffingsaanslag. De fiscus accepteerde die voorziening echter niet en corrigeerde de IB-aangifte 2004. In hoger beroep oordeelde Hof ‘s-Hertogenbosch dat een voorziening mogelijk was voor de opgelegde LB-naheffingsaanslag.
Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.