Nieuwsbrief oktober 2014

ZZP-ER IN THUISZORG WAS ONDERNEMER
Een verpleegkundige verrichtte in 2008 werkzaamheden in de thuiszorg. Ze deed dat via een vijftal erkende thuiszorginstellingen en incidenteel rechtstreeks voor patiënten. Er was voor 2008 geen verklaring arbeidsrelatie (VAR). Voor 2009 tot en met 2013 was er wel steeds een VAR gekregen met als kwalificatie winst uit onderneming. Met de fiscus was over 2008 in geschil of er sprake was van een IB-onderneming. Volgens de rechtbank Gelderland was dat niet het geval. De rechtbank stelde dat bij zorg in natura de factuur niet werd betaald door de zorgvrager, maar dat deze werd vergoed uit het AWBZ-budget. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden, dat beslissend was of ze als verpleegkundige voldoende zelfstandig was ten opzichte van de zorginstellingen. Het was niet van belang dat de AWBZ niet zou toestaan dat (thuis)zorg in natura rechtstreeks aan de zorgvragers werd verleend. De zelfstandigheid bleek onder meer uit het feit dat zij niet verplicht was opdrachten te aanvaarden, dat ze zich kon laten vervangen en dat de werkzaamheden naar eigen inzicht en zonder toezicht werden uitgevoerd. Er waren wezenlijke risico’s met betrekking tot het behalen van omzet en ook voor wat betreft aansprakelijkheid. De verpleegkundige was daardoor onderneemster.

ONDANKS FABRIEKBEZOEK KM’S BUITENLANDSE VAKANTIE NIET ZAKELIJK
Een directeur-aandeelhouder (DGA) had een auto ter beschikking van zijn BV. In 2008 reed hij met deze auto vanuit een Italiaans vakantieadres van zijn gezin naar een fabriek 325 km verderop. Hij moest daar een nieuwe slijpmachine van zijn BV inspecteren. De vraag was of de hele rit van Nederland naar Italië en terug zakelijk was. De fiscus accepteerde slechts als zakelijk de km’s van het vakantieadres naar de fabriek en weer terug. Er werd nageheven in de loonsfeer. Voor de rechter kreeg de fiscus gelijk. Er werd geoordeeld dat de autoritten tussen de woning en het vakantieadres in Italië privé waren. De ritten zouden namelijk slechts zakelijk zijn als zij door iemand die niet een dienstbetrekking als die van de DGA vervulde, maar wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeerde, niet of niet in dezelfde omvang zouden zijn gemaakt. Het was van algemene bekendheid dat wintersportvakanties gemeengoed waren en dat wintersportbestemmingen vanuit Nederland veelal verder weg lagen dan 250 km (heen en terug dus meer dan 500 km). Daardoor zou een niet DGA ook de vakantiekilometers hebben gemaakt. De BV had daarmee niet aangetoond dat de auto in 2008 voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden was gebruikt. De naheffing was terecht.

VRIJSTELLING BTW VOOR MAATSCHAP LABORANTEN
Een maatschap van voornamelijk radiodiagnostisch laboranten sloot overeenkomsten met ziekenhuizen voor het verrichten van radiodiagnostische diensten. Ook deed de maatschap dat incidenteel met een huisartsenpost. De werkzaamheden die in de ziekenhuizen werden uitgevoerd werden verricht door de BIG-geregistreerde maten van de maatschap. Op zichzelf waren die werkzaamheden te rangschikken onder de medische BTW-vrijstelling. Met de fiscus was in geschil of de door de maatschap verrichte diensten moesten worden aangemerkt als medische zorg in de zin van de medische BTW-vrijstelling. De rechtbank Den Haag oordeelde van niet. Volgens de rechtbank bestonden de prestaties van de maatschap namelijk uitsluitend uit het ter beschikking stellen van gespecialiseerde arbeidskrachten. Die werkten onder verantwoordelijkheid en voor rekening van de opdrachtgever. De werkzaamheden werden gedurende een vooraf afgesproken aantal uren en tegen een vaste uurvergoeding verricht. In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag echter dat de BTW-vrijstelling wel van toepassing was. Het Hof stelde dat de maatschap via met de vereiste kwalificaties toegeruste beoefenaren van een medisch beroep, diensten verrichtte op het vlak van de gezondheidskundige verzorging van de mens. De naheffingsaanslagen werden vernietigd.

NIET UITGEKEERD PENSIOEN TOCH BELAST
In 2008 bereikte een DGA de 65-jarige leeftijd. De hoogte van de pensioenvoorziening bij zijn BV bedroeg toen € 668.505. Eind 2008 stond de pensioenvoorziening niet meer op de balans. Omdat in de VPB-aangiften 2008 en 2009 geen vrijval van de pensioenvoorziening was opgenomen en ook geen pensioenuitkeringen hadden plaatsgevonden, legde de fiscus een IB-navorderingsaanslag 2008 op. Daarbij werd de pensioenvoorziening bij de DGA belast. De bijtelling bedroeg € 964.777. Hof Amsterdam oordeelde dat de pensioenaanspraak onzuiver was geworden. Daardoor moest de pensioenaanspraak in 2008 tot het loon van de DGA worden gerekend. Het hof wees er op dat de BV geen pensioenuitkeringen had gedaan en evenmin een bedrag als koopsom had voldaan. Er was niet aannemelijk gemaakt dat de BV in 2008 niet meer over de middelen beschikte om aan haar pensioenverplichting te voldoen. Wel werd de bijtelling verminderd tot het door de BV als voorziening geboekte bedrag van € 668.505, maar verder bleef de navordering in stand.

AFBOEKING OP IN LENING OMGEZETTE HUURACHTERSTAND NIET AFTREKBAAR
Een BV verhuurde voor circa € 165.000 per jaar een pand aan haar zustervennootschap. In verband met de opgelopen huurachterstand sloten beide BV’s eind 2008 een overeenkomst van geldlening van € 600.000. In 2010 waardeerde de verhurende BV de lening af met € 150.000. De fiscus accepteerde deze afwaardering niet. De rechter in hoger beroep was van oordeel dat naar de situatie per 2008, sprake was van een onzakelijke lening. Volgens het hof was hierbij niet van belang dat de geldlening een uitvloeisel was van achterstallige huurbetalingen. De verhurende BV had volgens het hof niet aannemelijk gemaakt dat de voorwaarden die bij het aangaan van de lening waren overeengekomen, al eerder zouden zijn overeengekomen voor wat betreft de huurvorderingen. Er was bij het verstrekken van de geldlening een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Er was onder andere in de geldleningsovereenkomst geen enkele zekerheid voor de terugbetaling van het geleende bedrag opgenomen. Evenmin was een aflossing bedongen en er was ook nimmer afgelost, ook niet bij het einde van de looptijd van de geldlening.

MET SCHENKING VERREKENDE RENTE TOCH AFTREKBAAR
Een zoon had een eigenwoningschuld bij zijn ouders. De verschuldigde rente betaalde hij maandelijks achteraf. In 2009 kwam hij in de financiële problemen. Daardoor werd vanaf dat moment de verschuldigde rente bijgeschreven op de hoofdsom. Van deze boekingen werd een administratie bijgehouden. Eind 2009 kregen de zoon en zijn broer beide een schenking van € 5.000. Bij de zoon werd de schenking verrekend met de verschuldigde rente. De fiscus stelde daarop dat er sprake was van een kwijtschelding van de verschuldigde rente en weigerde de renteaftrek. Voor de rechter was in geschil of dat terecht was. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat er geen sprake was van een kwijtschelding. De verschuldigde rente werd zorgvuldig geadministreerd. De schenking aan het eind van het jaar gebruikte de zoon om de op de geldlening bijgeboekte bedragen aan te zuiveren. Onder die omstandigheden was er geen sprake van kwijtschelding. De rente bleef aftrekbaar.

VOORZIENING VOOR FRAUDE PAS NA ONTDEKKING
Een exploitant van een eenmanszaak was als directeur bedrijfsvoering werkzaam voor een ander bedrijf. Tijdens een controle in 2008 stuitte de controller van dat bedrijf op facturen van de eenmanszaak waarvoor geen diensten waren verricht. De inkomsten van de eenmanszaak waren niet opgenomen in de IB-aangiften. In 2012 werd de exploitant van de eenmanszaak veroordeeld tot het betalen van ruim € 300.000 aan zijn opdrachtgever. De fiscus stond toe dat in 2008 een voorziening voor dit bedrag werd gevormd. Dan kon niet in de jaren 2004-2007. Verder stelde de fiscus dat de aftrekbeperking uit de wet van toepassing was, zodat de kosten niet in aftrek kwamen. Dit was pas mogelijk als ze daadwerkelijk werden betaald. De Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat er in de jaren 2004-2007 geen voorziening gevormd kon worden. Er bestond in deze periode geen redelijke mate van zekerheid dat die bedragen terugbetaald zouden moeten worden. De controller was er namelijk pas in 2008 achter gekomen dat er was gefraudeerd. De exploitant was ook pas daarna gedagvaard. Vervolgens gaf de rechtbank ook aan dat de aftrekbeperking zou worden teruggenomen op het moment dat de ondernemer daadwerkelijk uitgaven had gedaan om de door hem, met het gepleegde misdrijf, veroorzaakte schade te herstellen. De rechtbank verminderde nog wel de opgelegde boeten. Dit in verband met de beperkte draagkracht.

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.