ONJUISTE VERWERKING ELEKTRONISCHE AANGIFTE VOOR REKENING FISCUS
Een BV deed in 2005 elektronisch aangifte vennootschapsbelasting. Als aangiftetijdvak werd daarin vermeld 1-1-2003 t/m 31-12-2004. Het aan de BV uitgereikte aangiftebiljet vermeldde echter als tijdvak maart 2004 tot en met december 2004. De BV ontving in november 2006 een ambtshalve vastgestelde primitieve aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2004 met een verzuimboete. Dit omdat geen aangifte zou zijn gedaan. De BV maakte bezwaar en verstrekte de belastingdienst een kopie van de door haar ingediende aangifte. De fiscus bevestigde dat in 2005 inderdaad een aangifte was ontvangen. De inhoud daarvan was echter onbereikbaar gebleven. Deze was niet doorgegeven aan de achterliggende systemen omdat geen sprake was van een overeenkomend tijdvak. De inspecteur legde een navorderingsaanslag op conform de van de BV ontvangen kopie van de aangifte. De BV tekende hiertegen beroep aan. De Rechtbank Breda verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de navorderingsaanslag. Er was sprake van een ambtelijk verzuim omdat de inspecteur er pas na het vaststellen van de primitieve aanslag achterkwam dat een aangifte was ingediend. De fout was het gevolg van een onjuiste verwerking van de binnengekomen aangifte door de computersystemen van de belastingdienst en kon de BV niet worden verweten.
TOEGEKEND TANTIÈME BEHOORDE NIET TOT PENSIOENGRONDSLAG
Een BV deed een pensioentoezegging aan haar directeur-grootaandeelhouder (DGA). Volgens een aanvulling op de arbeidsovereenkomst werd onder pensioengevend loon verstaan 12 maal het vaste maandloon zoals van toepassing op het moment dat de basispensioengrondslag werd vastgesteld, vermeerderd met vakantietoeslag en het schriftelijk met de werkgever overeengekomen gegarandeerde tantième. Vóór 2003 was aan de DGA geen tantième toegekend. In 2003 was een tantième van € 100.000 toegekend. Tussen partijen was vervolgens in geschil of de BV in 2003 bij de bepaling van de hoogte van de pensioenvoorziening het aan de DGA toegekend tantième tot de pensioengrondslag mocht rekenen. Hof Arnhem bevestigde in hoger beroep het oordeel van Rechtbank Arnhem: er mocht bij de vaststelling van de hoogte van de pensioenvoorziening geen rekening worden gehouden met het toegekende tantième. Onder een ‘vast’ tantième diende namelijk te worden verstaan een tantième dat – evenals salaris – bedoeld was als een structureel en gegarandeerd beloningselement. Daarvan was volgens het hof hier geen sprake en dus behoorde het tantième niet tot de pensioengrondslag.
VERHUURDER KAN ONDERNEMING GERUISLOOS OMZETTEN IN BV
Een ondernemer dreef voor eigen rekening en risico tot 1 januari 2000 een winkel in sportartikelen. Per die datum verhuurde de ondernemer de onderneming aan zijn zoon. De verhuur had betrekking op de vaste activa, inclusief goodwill, een woon-winkelpand en de winkelruimte van een ander pand, evenals de inventarissen en vervoermiddelen. De voorraden waren verkocht aan de zoon. In geschil was of vader de onderneming per 1 januari 2004 geruisloos kon omzetten in een (nieuw opgerichte) BV. De Rechtbank Arnhem oordeelde van wel en zo ook in hoger beroep Hof Arnhem. Die oordeelde dat de BV de rechten en plichten van vader uit het verhuurcontract had overgenomen en dus (mede) rechtstreeks werd verbonden voor de verbintenissen die de onderneming betreffen. De wetgever had er voor gekozen de kring van gerechtigden tot de faciliteit zelfs open te stellen voor niet-ondernemers (medegerechtigden). De bijzondere status van vader als verhurende ondernemer verhinderde de toepassing van de geruisloze inbrengfaciliteit niet.
HUURRECHT BEHOORDE TOT HET ONDERNEMINGSVERMOGEN
Een ondernemer had 25% van zijn huurwoning in gebruik als kantoorruimte ten behoeve van zijn eenmanszaak. In zijn aangifte had hij huisvestingskosten in mindering gebracht. De inspecteur weigerde deze aftrek. De rechter oordeelde uiteindelijk dat het huurrecht volgens de regels van de vermogensetikettering gekwalificeerd moest worden. Volgens het hof was sprake van keuzevermogen. De ondernemer was daardoor binnen de grenzen van de redelijkheid gebleven door het huurrecht van de woning als ondernemingsvermogen te etiketteren. Het huurrecht was de jaren vóór 2004 al als ondernemingsvermogen aangemerkt, waardoor er geen sprake was van herziening van een keuze in 2004.
RENTEAFTREKBEPERKING ART. 10D WET VPB 1969 NIET ONREDELIJK, ONDANKS COMPENSERENDE HEFFING
Een BV was in mei 2002 opgericht in verband met een bedrijfsoverdracht. In dat kader was door een concernvennootschap in die BV een gehele onderneming ingebracht tegen uitreiking van aandelen. De beoogde bedrijfsopvolgers namen via persoonlijke holdings deel in het kapitaal met ieder een belang van 1,12%. De BV had een grote schuld aan een concern-BV. In 2004, 2005 en 2006 waren geconsolideerde jaarrekeningen gemaakt waarbij de BV als dochtervennootschap tot de consolidatiekring was gerekend. Voor 2005 was in geschil of de BV de daarover verschuldigde rente vanwege het teveel aan vreemd vermogen kon aftrekken. De BV had onder meer het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel aangehaald en ook het beginsel van behoorlijke wetgeving. De aftrekbeperking had namelijk geen redelijke grond nu een ander lid van de groep belasting betaalde over de rente-inkomsten. De Rechtbank Haarlem oordeelde dat de BV met andere lichamen verbonden was in een groep en dat de aftrekbeperking van art. 10d Wet VPB 1969 dus op haar van toepassing was. De feitelijk beschikbare geconsolideerde jaarrekening was niet in strijd met de regels voor de jaarverslaggeving. Ook het feit dat een tegenbewijsregeling niet was opgenomen in dit artikel was door de wetgever redelijk geacht. Voorts kon de BV zich niet beroepen op EU-vrijheden, nu alle relevante feiten zich binnen de landsgrenzen hadden voorgedaan.
BEURSKRACH VAN INVLOED OP DE WAARDE VAN DE WONING
Een woning was gewaardeerd op € 2.796.000. De eigenaar was van mening dat de prijzen in het topsegment van de woningmarkt, door de beurskrach in de periode 2002-2003, waren gedaald. Het hof was met Rechtbank Haarlem van oordeel dat de beurskrach inderdaad invloed had gehad op de waarde van woningen in het segment waartoe de woning van belanghebbende behoorde. De rechter achtte aannemelijk dat de waarde met ongeveer 10% was gedaald.
VAN ACTIEVE ONDERNEMING NAAR PASSIEVE BELEGGING
Een architect had tot 1996 onroerende zaken verkocht en gekocht, waaronder een winkelcentrum. In 2002 oordeelde Hof Arnhem in een proefproces dat in 1996 sprake was van een onderneming. De architect besteedde vanaf 1997 de exploitatie van het winkelcentrum uit aan een makelaar en verbleef regelmatig in het buitenland. In hoger beroep was voor Hof Arnhem vervolgens in geschil of de architect nog winst uit onderneming genoot. Het Hof oordeelde dat slechts van belang was of de aard en omvang van de voor de verhuur verrichte werkzaamheden meer zijn dan wat gebruikelijk was bij normaal vermogensbeheer. De werkzaamheden als architect waren gestaakt, de werkzaamheden voor de exploitatie van een winkelcentrum waren uitbesteed, hij verbleef vaak in het buitenland en kocht en verkocht niet meer. De activiteiten van de architect ontwikkelden zich al daarom vóór 2001 van actieve onderneming naar passieve belegging. Er was in 2001 geen sprake meer van een objectieve onderneming.
DEMONSTRATRICES SPEELGOED WAREN IN DIENSTBETREKKING
Een producent van houten speelgoed en decoraties maakte voor de verkoop daarvan gebruik van demonstratrices. Deze fungeerden als gastvrouwen op speelgoedparty’s. Sommige demonstratrices waren op provisiebasis tevens regionaal teammanager. Die teammanagers overlegden ongeveer zes keer per jaar met hun team. De producent overlegde halfjaarlijks met de teammanagers. In geschil was of de arbeidsrelatie tussen de producent en de teammanagers als dienstbetrekking kwalificeerde en of dus terecht een naheffingsaanslag was opgelegd. De Rechtbank Haarlem oordeelde dat er een gezagsverhouding bestond en dat de teammanagers verplicht waren om persoonlijk arbeid te verrichten. Er was sprake van een dienstbetrekking.
Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.