AFROOMMETHODE OM GEBRUIKELIJK LOON TE BEPALEN VERWORPEN
Een advocaat had op 1 januari 1999 zijn maatschapsaandeel geruisloos in een eigen bv ingebracht. De onderneming was binnen een fiscale eenheid uitgezakt naar een werkmaatschappij. Daar was de advocaat in deeltijd in dienst. Het winstaandeel van de werkmaatschappij bestond uit een basis- en een variabel winstdeel in een samenwerkingsverband van advocaten en notarissen. De fiscus had het door de advocaat aangegeven loon voor de jaren 2000 en 2002 gecorrigeerd op grond van de gebruikelijk loonregeling. Voor de rechter was in geschil de methodiek om de hoogte van het gebruikelijke loon vast te stellen. Hof Leeuwarden oordeelde dat de opbrengsten van de werkmaatschappij (nagenoeg) geheel voortvloeiden uit de arbeid die door de advocaat was verricht in zijn hoedanigheid van werknemer van de werkmaatschappij. Het Hof vond daarom dat het gebruikelijke loon kon worden berekend met toepassing van de afroommethode (kort gezegd: omzet minus kosten was gebruikelijk loon). Recent besliste de Hoge Raad dat die afroommethode niet van toepassing was. Het resultaat van de werkmaatschappij bestond namelijk ook uit een percentage van het resultaat van het samenwerkingsverband en was dus afhankelijk van (de arbeid van) andere partners ten behoeve van dat samenwerkingsverband. Het was ook afhankelijk van de arbeid van werknemers van dat samenwerkingsverband. De Hoge Raad verwees de zaak door naar Hof Amsterdam.
GEEN VERZEKERINGSPLICHT VOOR KOERIERS ALS GEVOLG VAN VAR-WUO
Een VOF exploiteerde een koeriersbedrijf. De koeriers die voor de VOF werkzaamheden verrichtten, beschikten in de jaren 2009-2011 over een VAR-WUO. In de loop van 2009 stelde de fiscus een onderzoek in naar de arbeidsrelatie tussen de VOF en de koeriers. Begin 2010 werd aangegeven dat de koeriers in dienstbetrekking werkzaam waren. De VOF was het niet met die conclusie eens. De fiscus legde het standpunt neer in een voor bezwaar vatbare beschikking. Daarin werd aangegeven dat er sprake was van een dienstbetrekking. De VOF moest loonheffing inhouden en afdragen. De VOF ging in beroep. De rechter besliste dat ten onrechte was bepaald dat de koeriers verzekerd waren voor de werknemersverzekeringen. De fiscus mocht niet in afwijking van de eerder aan de koeriers afgegeven VAR-WUO beslissen dat er verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen bestond. De rechter stelde dat dit alleen mocht wanneer de feiten en omstandigheden gewijzigd waren. Ook was van belang dat er aan de koeriers een VAR-WUO was afgegeven. De daarop vermelde werkzaamheden kwamen overeen met de werkzaamheden die zij voor de VOF hadden verricht. De fiscus had die VAR-WUO niet herzien. Voor de door de VOF ingeschakelde koeriers gold geen verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen.
BIJ SLECHTE FINANCIËLE SITUATIE AFWAARDERING VORDERING VOOR MANAGEMENTWERKZAAMHEDEN
Een BV bezat aandelen in een Werk-BV. Sinds 1998 bestond er tussen de BV’s een rekening-courantverhouding. In 2001 sloten de BV’s een overeenkomst van geldlening. Daarbij werd geld uitgeleend aan de Werk-BV. Op 1 juni 2005 bedroeg de lening € 490.851. In 2006 werd nog eens een bedrag van € 433.530 verstrekt. Verder was er nog een vordering van € 69.416 in verband met de managementwerkzaamheden die de directeur aandeelhouder (DGA) van de BV voor de Werk-BV had verricht. Vanwege de slechte financiële positie werden alle vorderingen afgewaardeerd tot nihil. De fiscus accepteerde dat niet. De rechter oordeelde dat het ten tijde van het verstrekken van de lening in 2006 duidelijk was dat de lening niet zou worden terugbetaald. Voor de lening van € 490.851 gold dat die onder zodanige voorwaarden en omstandigheden was verstrekt dat daarmee een debiteurenrisico was gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben geaccepteerd. De afwaardering van deze twee vorderingen ten laste van de winst was daardoor niet mogelijk. De afwaardering van de vordering voor de managementwerkzaamheden kon wel ten laste van de winst komen. De betaling daarvan was onzeker vanwege de betwisting van de vordering en de vermogenspositie van de Werk-BV.
SAMENLOOPTERMIJN BIJ OVERDRACHTSBELASTING EN OMZETBELASTING LANGER
De samenlooptermijn van de overdrachtsbelasting en omzetbelasting is verlengd van 6 maanden naar 24 maanden. Daardoor kan nieuw vervaardigd onroerend goed maximaal 2 jaar verhuurd worden, zonder dat dat leidt tot heffing van overdrachtsbelasting bij een daarop volgende overdracht. De verruimde termijn zal gelden voor de gevallen waarvan de eerste ingebruikneming dan wel de ingangsdatum van de verhuur aanvangt op of na 1 november 2012. De verruiming naar 24 maanden geldt bovendien voor de gevallen waarin de termijn van 6 maanden op 1 november 2012 nog niet is verstreken.
KAPITALISATIEFACTOR VAN 9,75 BIJ OVERGANG PAND NAAR PRIVÉ
Een man en vrouw exploiteerden in de vorm van een VOF een onderneming. Op 23 oktober 2006 werden de activa en passiva van de onderneming overgedragen aan een derde. Het bedrijfspand werd niet overgedragen. Dat werd tegen de boekwaarde van € 210.741 overgebracht naar het privévermogen. De fiscus stelde dat de bij overgang van het bedrijfspand naar het privévermogen gehanteerde boekwaarde en de jaarlijkse huur niet met elkaar in verhouding stonden. Na bezwaar stelde de fiscus de waarde van het pand vast op € 476.850. Daarbij was rekening gehouden met een huurperiode van tien jaar en een kapitalisatiefactor van 9,75. Voor de rechter stelden de voormalig vennoten dat de kapitalisatiefactor 7 moest zijn, gelet op het specifieke karakter van de onroerende zaak. Die factor was niet nader onderbouwd. De rechter oordeelde dat de fiscus de kapitalisatiefactor van 9,75 had bewezen. Dit mede gelet op het taxatieverslag van de rijkstaxateur. Het hoger beroep was ongegrond.
NIET-VERGOEDEN HUURDERSINVESTERINGEN BIJ EINDE HUUROVEREENKOMST BELAST
Een DGA verhuurde enkele panden aan zijn BV. In de huurovereenkomst was opgenomen dat de DGA bij het einde van de huurovereenkomst een vergoeding zou betalen voor met zijn toestemming aangebrachte verbeteringen en nieuwbouw. Per 1 april 2002 werd de huurovereenkomst beëindigd. De DGA betaalde vervolgens € 153.020 (de balanswaarde) voor de verbouwingen die in 1981 waren uitgevoerd. Voor de verbouwingen die in de jaren 1985-1988 waren uitgevoerd, en die voor € 445.345 op de balans stonden werd geen vergoeding betaald. De BV waardeerde de investeringen in het boekjaar 2001-2002 af naar nihil. De fiscus corrigeerde € 445.345. De rechter vond dat terecht. Er was sprake van een bevoordeling door de BV aan de DGA. Uitgaande van zakelijke verhoudingen zou de BV een vergoeding van € 283.385 voor de investeringen hebben bedongen. Dat bedrag was belastbaar in privé.
VOORZIENING MOGELIJK VOOR OPGELEGDE LB-NAHEFFINGSAANSLAG
In 2004 werd een klussenbedrijf opgezet. De onderneming werd gedreven in de vorm van een VOF. De overige firmanten waren allemaal afkomstig uit Polen. Na een boekenonderzoek bleek de fiscus van mening dat de Polen niet als firmanten konden worden aangemerkt. Er werd een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd van € 107.975. De ondernemer was het niet eens met de naheffingsaanslag, maar vormde wel een voorziening van € 107.975 voor de naheffingsaanslag. De fiscus accepteerde de voorziening echter niet en corrigeerde de IB-aangifte. In beroep was de rechter van oordeel dat het vormen van een voorziening mogelijk was. Deze moest echter wel beperkt worden. Er was namelijk de naheffingsaanslag voor € 66.000 verhaald zou worden op de Polen.
BEHAALDE WINST BIJ DOORVERKOOP PRIVÉ-PAND BELAST
In privé waren een pand en een appartementsrecht gekocht en verkocht. Naar aanleiding daarvan had de fiscus het standpunt ingenomen dat de voor de aan- en verkoop van deze twee onroerende zaken verrichte activiteiten, normaal, actief vermogensbeheer te buiten gingen. Daarom was sprake van resultaat uit overige werkzaamheden. Er werd een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over het jaar 2005. De rechter oordeelde onder andere dat voldaan was aan het oogmerkvereiste en het arbeidsvereiste. Ten aanzien van het arbeidsvereiste was de aanvraag om de gemeente te bewegen tot het afgeven van een bouwvergunning al voldoende. Er waren ter zake van zijn onroerende zaken activiteiten verricht die normaal vermogensbeheer te buiten gingen. De transactieresultaten moesten dan ook worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Ten aanzien van het appartementsrecht stelde de rechtbank dat het voordeel niet in het jaar 2005 was belast. Dit omdat de gemeente op 1 juli 2006 nog geen onherroepelijke bouwvergunning had verleend. Ook had de koper het recht om de koopovereenkomst te ontbinden. Op grond van het voorzichtigheidsbeginsel hoefde het resultaat pas in 2006 in aanmerking genomen te worden. De navorderingsaanslag werd verminderd.
VRIJVAL AFDRACHTSCHULD DIVIDENDBELASTING WAS FISCALE WINST
Een Beheer-BV had op haar balans een dividendbelastingschuld staan. De belasting was ooit ingehouden op een dividenduitkering aan haar DGA. Dat bedrag was nooit afgedragen aan de fiscus. De belasting kon door het tijdsverloop ook niet meer worden nageheven. De fiscus stelde daarom dat de schuld moest vrijvallen en dat daardoor de VPB-winst werd vergroot. Volgens de Rechtbank Haarlem mocht met de vermogensvermeerdering geen rekening worden gehouden. Hof Amsterdam oordeelde echter anders. De vrijval van de dividendbelastingschuld mocht fiscaal niet anders behandeld worden dan de vrijval van welke andere schuld dan ook. Ook de Advocaat-Generaal deelde die mening. De vrijval van de afdrachtschuld was een belaste vermogensvermeerdering. Bovendien moest er vanuit worden gegaan dat de ingehouden, maar niet afgedragen, dividendbelasting door de DGA destijds wel was verrekend in de IB-sfeer.
GEEN TERUGWERKENDE KRACHT BEZWAAR ERF- EN SCHENKBELASTING
De Staatssecretaris van Financiën wenst geen verdere terugwerkende kracht toe te kennen dan nu het geval is bij de aanwijzing als massaal bezwaar. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Breda over de erf- en schenkbelasting. Al openstaande bezwaren van voor 1 augustus 2012 die dezelfde rechtsvraag hebben als de rechtbankuitspraak, vallen ook onder de regeling van massaal bezwaar. Het terugdraaien van al gedane uitspraken op bezwaar van voor 1 augustus 2012 zou in strijd komen met het wettelijk systeem van rechtsbescherming van belastingplichtigen. Het in acht nemen van terugwerkende kracht van welke duur dan ook zou leiden tot rechtsongelijkheid tussen belanghebbenden die net wel en net niet binnen de nader vastgesteld termijn vallen.
Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.