Nieuwsbrief november 2009

GEEN BIJTELLING VOOR BESTELAUTO MET EXTRA STOEL
Een ondernemer had twee bestelauto’s. Die hadden een door een scheidingswand van de laadruimte afgescheiden bestuurderscabine. In die bestuurderscabine was naast de bestuurdersplaats een anderhalfzitsbank geplaatst. De ondernemer stelde dat de bijtelling privégebruik auto niet van toepassing was op de bestelauto’s. Het Gerechtshof Hof Arnhem was het daar niet mee eens. Volgens het Hof overheerste het vervoer van goederen niet zozeer het vervoer van personen. Daardoor was niet gebleken dat de bestelauto’s uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt waren voor het vervoer van goederen. De Hoge Raad dacht er echter anders over. Die besliste, dat ook wanneer in een bestelauto in de bestuurderscabine meer dan één stoel aanwezig was en in die cabine geen voorzieningen waren aangebracht die waren gericht op het vervoer van goederen, toch sprake kon zijn van een bestelauto die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor het vervoer van goederen. De zaak werd verwezen naar een andere rechter. Die moet gaan beoordelen onder welke omstandigheden de auto geschikt is voor het vervoer van goederen.

Deze uitspraak biedt voorlopig veel perspectief voor ondernemers met bestelauto’s die dienen voor goederenvervoer, maar waarvoor geen kilometeradministratie bijgehouden wordt. Ook bevelen we aan bezwaar te maken tegen een eventuele bijtelling voor dergelijke bestelauto’s.

HEFFINGSRENTE BEPERKT TOT DRIE MAANDEN NA AANGIFTE
Op 30 juni 2004 werd aangifte inkomstenbelasting gedaan voor het jaar 2003. Er werd niet verzocht om een voorlopige aanslag op te leggen. De definitieve aanslag volgde op 15 april 2005. Daarbij was door de fiscus heffingsrente berekend over de periode van 1 januari 2004 tot 15 april 2005. De belastingplichtige was het daar niet mee eens. Hij stelde, dat uit de wetsgeschiedenis bleek dat het beleid van de fiscus er op was gericht om binnen drie maanden na indiening van de aangifte een definitieve aanslag op te leggen. Naar zijn mening kon dan ook slechts rente berekend worden tot drie maanden na de aangifte (1 oktober 2004). De rechters van de Hoge Raad waren het daar mee eens. Wanneer de fiscus heffingsrente berekent buiten deze driemaandstermijn wordt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. Dit is slechts anders indien de overschrijding van de termijn van drie maanden niet aan de belastingdienst is te wijten.

Goed nieuws voor alle belastingplichtigen! Zeker met de geautomatiseerde verwerking van aangiftes mag van de fiscus voortvarendheid verwacht worden bij de afwikkeling. Renteberekening en betaling blijven in het vervolg doorgaans beperkt tot een periode van maximaal drie maanden.

STAKINGSWINST BEREKEND AAN DE HAND VAN GELDENDE VERDELING PRIVÉ EN ZAKELIJK
Een in de vorm van een man-vrouw VOF geëxploiteerde onderneming werd in 2003 verkocht. De verkoop had onder andere betrekking op de vrijstaande praktijkwoning met overige opstallen en aangrenzend weiland. Met de fiscus was in geschil of terecht was afgeweken van de door partijen overeengekomen verdeling van de koopprijs ten aanzien van de praktijkwoning. De rechtbank Den Haag nam voor de waardering van de praktijkwoning de tussen de VOF en de kopers tot stand gekomen koopprijs als uitgangspunt. Vervolgens stelde de rechtbank op grond van de historisch gehanteerde verhouding tussen de waarde van het ondernemingsvermogen en het privévermogen (van 1/3 en 2/3) de waarde van het praktijkgedeelte vast op 1/3 van de koopprijs.

RESULTAAT BIJ KOOP EN VERKOOP GROND BELAST
Op eigen naam, maar voor rekening en risico van zijn schoonzoon waren percelen grond gekocht. Die werden kort daarna met winst doorverkocht aan een BV. Hiervoor was een ‘provisie’ ontvangen van € 45.378. De fiscus stelde dat dit geen transacties waren in de vermogenssfeer maar dat het voordeel belastbaar was als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De rechtbank oordeelde dat werkzaamheden waren verricht voor de schoonzoon en de BV. Daarvoor was een vergoeding ontvangen. Die vergoeding was beoogd en kon redelijkerwijs ook verwacht worden. Er was daarom sprake van een bron van inkomen die door de fiscus terecht als ROW belast was.

STAKINGSWINST VOOR ECONOMISCH EIGENAAR PAND
Een ondernemer exploiteerde sinds 1964 zijn onderneming op de begane grond van het pand dat van zijn echtgenote was. De eerste en tweede verdieping van het pand werden door de ondernemer en zijn echtgenote als woning gebruikt. Hij had in al die jaren verschillende kosten, lasten en afschrijvingen van het gehele pand ten laste van zijn winst gebracht. Op 31 december 2002 werd de onderneming gestaakt. In geschil was of de stille reserve in het pand belast was. Volgens de rechter was de ondernemer economisch eigenaar van het pand. Het gedeelte dat hij voor zijn onderneming gebruikte, vormde verplicht ondernemingsvermogen. Het was mogelijk om ook de bovenwoning tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Daardoor moest de ondernemer over de stille reserves van het hele pand afrekenen.

ANTEDATERENDE FISCALIST KAN NAAR DE GEVANGENIS
Een fiscalist stelde in samenspraak met zijn cliënt een overeenkomst op. Daaruit bleek dat de cliënt in privé aandelen had verkocht aan zijn BV en de economische eigendom daarvan had overgedragen. In deze overeenkomst was opgenomen dat de verkoop op 1 januari 2002 had plaatsgevonden. In de VPB-aangifte voor het jaar 2002 bracht de BV een verlies op de aandelen in aftrek. Justitie stelde strafvervolging in tegen de fiscalist. Dit in verband met opzetten van een constructie met als doel om de winst van de BV te verlagen. De strafkamer van Hof ‘s-Hertogenbosch besliste vervolgens dat opzettelijk een valse aangifte was gedaan. Volgens het hof was de schriftelijke overeenkomst opgesteld om het verlies dat in privé op de aandelen was geleden, achteraf op de BV af te wentelen. Het hof besliste dat er op 1 januari 2002 nog geen sprake was van een overeenkomst op grond waarvan de BV vanaf die datum was gerechtigd tot de economische eigendom van de aandelen. Het hof besliste vervolgens dat een forse straf op zijn plaats was gezien de substantiële benadeling van de Staat. Bij het opleggen van de straf oordeelde het hof ook nog dat de fiscalist de initiator was geweest van de constructie. Hij had de betrouwbaarheid van schriftelijke stukken ondermijnd. De fiscalist werd tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden veroordeeld.

AFTREK HYPOTHEEKRENTE NA DUURZAAM GESCHEIDEN WONEN
Een man en vrouw waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk werd in 2005 door echtscheiding ontbonden. Tot 1 augustus 2004 woonden zij samen in de echtelijke woning. Destijds was daarvoor een hypothecaire lening verstrekt. Vanaf 1 augustus 2004 leefden zij duurzaam gescheiden. De man verliet de woning. De rechter deelde per 1 oktober 2004 de woning aan hem toe. De man ging er vervolgens in wonen. In 2004 had de man alle woonlasten betaald. Met de fiscus was in geschil of hij alle in 2004 door hem betaalde hypotheekrente als kosten van de eigen woning kon aftrekken. De rechtbank Den Haag oordeelde dat hij vanaf 1 augustus 2004 slechts de helft van de rente als aftrekbare kosten van de eigen woning kon aftrekken. Slechts dat deel was hij namelijk verschuldigd. Voorts hadden man en vrouw ook niet geopteerd voor fiscaal partnerschap. De andere helft van de rente was door de fiscus terecht aangemerkt als door de man betaalde alimentatie en was als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen. De rente die de man tot 1 augustus 2004 had betaald, was wel geheel aftrekbaar als kosten van de eigen woning.

GEEN AFTREK AFWAARDERING OP ONZAKELIJKE LENING AAN DEELNEMING
Een BV kreeg op 24 juli 2000 een belang van 80% in een andere BV. In de jaren 2002-2004 waren leningen verstrekt aan die 80%-deelneming. Eind 2004 stond nog voor in totaal € 320.000 vorderingen open. In verband met de bedrijfseconomische problemen waarin de deelneming verkeerde werd de vordering afgewaardeerd naar nihil. De fiscus accepteerde de afwaardering echter niet. Volgens de fiscus was sprake van een onzakelijke lening. De rechtbank Breda besliste dat niet aannemelijk was gemaakt dat de geldleningen onder zakelijke voorwaarden aan de deelneming waren verstrekt. De rechtbank achtte van belang dat geen zekerheden waren gevraagd. Dit ondanks het feit dat de omzetten van de deelneming vanaf 2002 met 50% waren gedaald. Verder wees de rechtbank er op dat geen rente was betaald. Ook waren de bepalingen over de rente- en aflossingsverplichtingen volgens de rechtbank niet reëel. Door de enorme omzetdalingen sinds 2002 moest duidelijk zijn geweest dat niet aan de aflossingsverplichtingen voldaan zou kunnen worden. Volgens de rechtbank was niet aannemelijk dat dergelijke leningen onder dezelfde voorwaarden aan een willekeurige derde zouden zijn verstrekt. De afwaardering kon niet ten laste van het resultaat plaatsvinden.

VOORDEEL AUTO VOOR EX-DIRECTEUR INKOMSTEN UIT OVERIGE WERKZAAMHEDEN
Een directeur aandeelhouder (DGA) van een garagebedrijf kocht op 31 december 1998 van zijn BV een nieuwe BMW tegen inkoopprijs. Tegelijkertijd kwam de DGA met de BV overeen dat hij aan het eind van elk jaar een gelijkwaardige nieuwe BMW kan aanschaffen onder inruil van zijn oude auto en met een maximale bijbetaling van Fl 5.000. Per 1 januari 1999 verkocht de DGA zijn aandelen aan een derde en was hij niet langer in loondienst bij het garagebedrijf. Wel trad hij op als adviseur voor het bedrijf. In geschil was of voor de koop van de BMW terecht een bedrag van Fl 15.000 tot het inkomen was gerekend. Hof Leeuwarden besliste dat het voordeel voortvloeide uit zijn hoedanigheid van adviseur. Het voordeel moest daarom als inkomsten uit overige arbeid in aanmerking worden genomen. De Hoge Raad was het daar mee eens.

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.