Nieuwsbrief mei 2015

INCIDENTEEL VOORDEEL NIET PRIVÉ, MAAR BELAST BIJ BV
Een accountant/bedrijfsjournalist werkte voltijds in dienstbetrekking en verrichtte tevens werkzaamheden via zijn eenmanszaak. Via zijn eenmanszaak ontving hij voor werkzaamheden in april 2007 een eenmalige bate van ruim € 700.000. In zijn voorlopige IB-aangifte 2007 werd deze bate aangemerkt als opbrengst uit overige werkzaamheden. Vervolgens stelde de accountant/bedrijfsjournalist een intentieverklaring op tot het oprichten van een BV per 1 januari 2007. Op 1 april 2008 verzocht hij de fiscus om een beschikking geruisloze omzetting af te geven. De fiscus was mening dat er sprake was van een incidenteel fiscaal voordeel. Het verzoek werd afgewezen. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem – Leeuwarden dat de fiscus het verzoek terecht had afgewezen. Volgens het hof zou met de terugwerkende kracht van de omzetting namelijk een incidenteel fiscaal voordeel worden behaald. De Hoge Raad oordeelde daarna dat er geen sprake was van een incidenteel fiscaal voordeel. Het tariefvoordeel, dat zou kunnen worden genoten bij de omzetting van de onderneming in een besloten vennootschap, was namelijk niet een incidenteel, maar een permanent voordeel. Dat in de voorperiode een hoge, incidentele, bate was opgekomen, was daarbij niet van belang. Dat maakte nog niet dat er sprake is van een incidenteel fiscaal voordeel.

NIET UITKEREN PENSIOEN LEIDDE TOT AFKOOP
Een aandeelhouder in een BV (DGA) bereikte op 12 juli 2008 de 65-jarige leeftijd. De pensioenvoorziening, waaraan jaarlijks was gedoteerd, bedroeg eind 2007 € 668.505. Ultimo 2008 stond die pensioenvoorziening niet meer op de balans. Omdat in de VPB-aangiften 2008 en 2009 geen vrijval van de pensioenvoorziening was opgenomen en er ook geen pensioenuitkeringen hadden plaatsgevonden, werd een IB-navorderingsaanslag opgelegd over 2008. De gehele pensioenvoorziening werd bij de DGA belast. De bijtelling bedroeg € 964.777. In hoger beroep oordeelde het gerechtshof dat de pensioenaanspraak onzuiver was geworden. Hierdoor moest de pensioenaanspraak in 2008 tot het loon worden gerekend. Van belang was dat de BV geen pensioenuitkeringen had gedaan. Er was ook geen bedrag als koopsom voldaan aan een verzekeraar. Ook vond het Hof dat de DGA niet aannemelijk had gemakt dat de BV in 2008 niet meer over de middelen beschikte om aan haar pensioenverplichting te voldoen. Wel werd de bijtelling verminderd tot het door de BV gereserveerde bedrag van € 668.505.

BUITENLANDS BELASTINGPLICHTIGE HAD RECHT OP RENTE-AFTREK EIGEN WONING
Een DGA met de Britse nationaliteit ontving salaris van zijn BV en verrichtte arbeidswerkzaamheden op het vestigingsadres. De DGA en zijn vrouw hadden een Nederlandse woning en ook een woning in het Verenigd Koninkrijk. Beide woningen waren gefinancierd met hypothecaire leningen. De DGA verbleef in de jaren 2008 en 2009 negen tot tien maanden in de Nederlandse woning en twee tot drie maanden bij zijn gezin in het Verenigd Koninkrijk. In de aangifte claimde de DGA voor de jaren 2008 en 2009 negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning voor de Nederlandse woning. De fiscus accepteerde de aftrek niet. In hoger beroep oordeelde het Hof dat de DGA als buitenlands belastingplichtige moest worden aangemerkt. Daaraan deed niet af dat hij (mede)eigenaar was van de woning in Nederland en in de betreffende jaren gedurende het grootste deel van het jaar in die woning verbleef vanwege zijn werk. Volgens het hof was de DGA erin geslaagd aannemelijk te maken dat de Nederlandse woning hem duurzaam als hoofdverblijf ter beschikking stond. Man en vrouw hadden meerdere woningen. Op grond van de wettekst kwam alleen de Nederlandse woning in aanmerking voor toepassing van de eigenwoningregeling. De DGA had er bij het doen van de aangiftes terecht voor gekozen de faciliteit van de eigenwoningregeling van toepassing te laten zijn op de Nederlandse woning. Man en vrouw werden niet als ‘partners’ voor de Wet IB 2001 aangemerkt. De helft van de betaalde hypotheekrente kon bij de DGA worden aangemerkt als aftrekbare kosten van de eigen woning. Dit stemde ook overeen met de tussen de DGA en zijn echtgenote voor de woning geldende eigendomsverhouding.

GEEN NAVORDERING ONDANKS ONJUIST INGEVULDE AANGIFTE
Een man was in 2010 een deel van het jaar gehuwd. Zijn belastbare inkomen uit werk en woning was € 30.192. Het verzamelinkomen was € 57.873. De man claimde aftrek van specifieke zorgkosten (ziektekosten). Daarvan had het grootste deel betrekking op een apparaat dat in verband met slaapapneu ondersteuning bood bij de ademhaling. Voor de rechter was in geschil of terecht de ziektekosten als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel waren aangemerkt. Door de aldus hogere drempel en het vervallen van de verhoging van 113% kwam de man niet voor aftrek in aanmerking. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden dat in de digitale aangifte ten onrechte door de man was ingevuld dat hij het hele jaar gehuwd was. Het automatiseringssysteem van de fiscus zocht vervolgens aansluiting bij de meest gerede keuze, namelijk dat de man voor voljaarpartnerschap wenste te kiezen. De man was hiervan echter niet op de hoogte gebracht en was ook niet gebonden aan deze keuze voor voljaarpartnerschap. Een door het systeem gekozen ‘consistente’ oplossing kon namelijk niet als zijn keuze worden beschouwd. Door de wijze waarop de aangifte was ingevuld en zijn reactie op de aanslag volgde dat hij juist niet had willen kiezen voor voljaarpartnerschap. Het beroep werd gehonoreerd.

RECHT OP TERUGGAVE BTW ZONNEPANELEN TIJDIG INGEDIEND
Op een privéwoning werden zonnepanelen geïnstalleerd. Er was in verband daarmee op 17 januari 2013 een factuur gestuurd aan de eigenaar met daarop € 1736 aan btw. De eigenaar meldde zich op 23 mei 2013 aan bij de fiscus aan als BTW-ondernemer. Tot 26 juni 2013 hadden de zonnepalen wel stroom opgewekt, maar door een foute afstelling van de omvormer was nog geen stroom aan het elektriciteitsnet geleverd. De fiscus reikte een BTW-aangifte uit voor het eerste kwartaal van 2013. Op dit biljet was vermeld dat het uiterlijk op 30 juni 2013 moest zijn ingediend. In geschil was of op 18 juni 2013 terecht aanspraak werd gemaakt op een teruggaaf van € 1736. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat tijdig om de teruggaaf was verzocht, aangezien het binnen drie maanden na het eerste kwartaal van 2013 was gedaan. Bovendien had de fiscus zelf bepaald dat de betreffende aangifte uiterlijk op 30 juni 2013 moest zijn ingediend.

GEBRUIKELIJK LOON NIET ALLEEN AFHANKELIJK VAN RESULTAAT
Een BV implementeerde en beheerde pensioencontracten van (middel)grote bedrijven en pensioenfondsen. Aan de directeur aandeelhouder (DGA) was loon uitbetaald van € 70.630 (2007) en € 69.522 (2008, 2009 en 2010). De omzet in die jaren was respectievelijk € 187.239, € 222.962, € 168.740 en € 173.738. De fiscus corrigeerde door middel van naheffing de lonen tot € 105.000, € 125.000, € 90.000 en € 95.000. De correctie was gebaseerd op de afroommethode. De DGA had zijn loon gebaseerd op het salaris dat hij in 2005 als pensioenconsultant in dienstbetrekking kreeg. Volgens Rechtbank Den Haag was door de fiscus niet aannemelijk gemaakt dat het loon in belangrijke mate afweek van het gebruikelijk loon. De afroommethode was daarom niet aan de orde. In hoger beroep stelde Hof Den Haag dat de afroommethode tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing zou leiden wanneer de fiscus die alleen wilde toepassen in de jaren dat voldoende winst werd gemaakt, maar voor andere jaren zou vasthouden aan het uitbetaalde loon. De afroommethode was niet geschikt. De winsten van de BV waren in 2011 en 2012 na aftrek van het uitbetaald loon negatief. Omdat het loon in het economische verkeer van soortgelijke dienstbetrekkingen € 120.000 was, kon het salaris van de DGA daarom op € 84.000 (70% van € 120.000) worden gesteld. De naheffingsaanslagen werden verminderd.

 

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.