KILOMETERGRENS AUTOKOSTENFORFAIT OP JAARBASIS: BIJTELLING VOOR TWEE AUTO’S
In het eerste deel van het jaar 2009 kreeg een werknemer een auto van zijn werkgever ter beschikking. Die had hij niet voor privédoeleinden gebruikt. Van 13 mei 2009 tot 10 juli 2009 had hij geen auto ter beschikking gehad van zijn werkgever. Vanaf 10 juli 2009 kreeg hij de beschikking over een andere auto, die hij wel privé ging gebruiken. Op 17 juli 2009 verzocht de werknemer aan de fiscus om de ‘verklaring geen privégebruik’ met ingang van 10 juli 2009 in te trekken. De fiscus legde de werknemer over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 12 mei 2009 een naheffingsaanslag LB/PVV op. De rechter oordeelde uiteindelijk dat wanneer een belastingplichtige met de eerste auto minder dan 500 kilometer had gereden, zoals hier, en met de andere auto meer dan 500 kilometer, de bijtelling ook voor de eerstbedoelde auto moest plaatsvinden. Dit gold zelfs als vast zou staan, dat met de eerstbedoelde auto in het geheel geen privékilometers waren gereden. De kilometergrens gold op jaarbasis en niet per auto.
BEDRIJFSOPVOLGINGSFACILITEIT VOOR SCHENKING VAN AANDEEL IN VASTGOED-BV
In 2011 schonken de ouders één aandeel in een BV aan hun zoon, tegelijk met een bedrag in contanten. De vader was makelaar van beroep. De activiteiten van de BV bestonden voornamelijk uit de verhuur van bedrijfspanden en woonhuizen. De zoon deed in de aangifte voor het recht van schenking een beroep op de SW-bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Volgens de Rechtbank Oost-Nederland exploiteerde de BV echter geen materiële onderneming en bestond dus ook geen recht op de BOR. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden dat de aard en omvang van de door de vader verrichte arbeid onmiskenbaar ten doel had een hoger rendement te behalen dan een belegger zou nastreven. Vooral in de nieuwbouwprojecten werd veel arbeid gestoken. De vader had daartoe een uitgebreid zakelijk netwerk. Daarnaast was van belang dat een deel van het vastgoed met vreemd vermogen was gefinancierd. Er was daardoor een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid gericht op het deelnemen aan het maatschappelijk productieproces met het oogmerk om winst te behalen. Daarbij was die winst ook redelijkerwijs te verwachten. De zoon had daarmee aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de schenking sprake was van een onderneming. De BOR was van toepassing.
CRISISHEFFING 2013 NIET IN STRIJD MET EVRM
De Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat de crisisheffing in de loonbelasting niet in strijd is met het EVRM. Volgens de rechter was de wetgever met de invoering van de crisisheffing binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid gebleven. Ook vormde de crisisheffing in dit specifieke geval geen individuele en buitensporige last voor de inhoudingsplichtige. Dit was de eerste in een reeks van uitspraken over de crisisheffing. Voor een definitief oordeel over de crisisheffing zullen de uitkomsten van de overige uitspraken moeten worden afgewacht.
HORECAONDERNEMER DIE BEDRIJF STAAKTE KON GEEN HIR TOEPASSEN
Een horecaondernemer verkocht per 1 juli 2007 zijn onderneming. In 2009 kocht hij een horecaonderneming en een restaurant. Hij verzocht de fiscus om toepassing van de herinvesteringsreserve (HIR). De fiscus was van mening dat de HIR niet toepasbaar was omdat er sprake was van een staking in 2007. De Rechtbank Haarlem oordeelde eveneens dat de onderneming was overgedragen en dat de ondernemer de onderneming niet ergens anders kon of wilde voortzetten. Volgens de rechtbank was daarbij van belang dat het pand, de inventaris, de goodwill, de handelsnamen (en alles wat daarmee samenhing) van de onderneming waren verkocht. Ook wees de rechtbank er op dat er direct na de verkoop geen dienstbetrekking meer bestond tussen de horecaondernemer en de (voormalige) werknemers van de onderneming. Volgens de rechtbank was de onderneming gestaakt. In hoger beroep oordeelde ook Hof Amsterdam dat de onderneming was gestaakt en daarom de HIR niet toegepast kon worden. De gehele onderneming, inclusief het personeel, was medio 2007 overgedragen. De activiteiten van de horecaondernemer waren op dat moment niet gericht op een verplaatsing van de onderneming met behoud van de identiteit daarvan. Het hof wees hierbij op het lange tijdsverloop tussen de overdracht van de oude onderneming en de koop van de nieuwe onderneming. Er was geen sprake van verplaatsing.
VERGOEDING AAN VADER AFTREKBAAR ALS ZORGKOSTEN
Een zoon verbleef in een AWBZ-instelling voor personen met een verstandelijke beperking. Vanwege zijn beperking was de zoon niet in staat zelfstandig naar afspraken toe te gaan. Hij werd op afspraken begeleid door zijn vader, die tevens zijn bewindvoerder en mentor was. De vader bracht zijn zoon een bedrag van € 740 (74 uur ad € 10 per jaar) in rekening voor de begeleiding. In geschil met de fiscus was of dit bedrag bij de zoon aftrekbaar was als specifieke zorgkosten. In hoger beroep stond Hof Arnhem-Leeuwarden aftrek toe voor de vergoeding die een in een AWBZ-instelling verblijvende zoon betaalde aan zijn vader in verband met begeleiding. Het hof stelde vast dat de zoon geen deel uitmaakte van de huishouding van de vader. De werkzaamheden van de vader waren volgens het hof aan te merken als ‘gezinshulp’ als bedoeld in de wet. Deze werkzaamheden gingen uit boven de normale bijstand tussen een vader en een volwassen kind dat niet tot zijn huishouden behoorde. Bij dit oordeel nam de rechter in aanmerking dat de zoon onweersproken had gesteld dat hij € 30 per uur zou moeten betalen wanneer hij zich zou laten begeleiden door een medewerker van de instelling waarin hij verbleef.
AFTREKPOST IN BOX 1 VOOR ONGEBRUIKELIJKE TBS
Man en vrouw hadden een zoon die in het jaar 2003 een onderneming was gestart in de vorm van een eenmanszaak. In de jaren 2003 tot en met 2011 waren in rekening-courant gelden verstrekt aan de onderneming van de zoon. Dit omdat hij over onvoldoende kapitaal beschikte en de banken de onderneming niet wilden financieren. Daarvan waren geen overeenkomsten opgesteld. Concrete aflossingsschema’s en rentevergoedingen ontbraken. In geschil met de fiscus was de aftrek in box 1 van het verlies op de verstrekkingen in rekening-courant. Volgens de Rechtbank Zeeland-West-Brabant had de fiscus niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van schenkingen. De rechter vond aannemelijk dat de verstrekkingen waren gedaan met de bedoeling om een lening te verstrekken. Gelet op de familieverhoudingen deed daaraan niet af dat geen overeenkomsten waren opgemaakt met terugbetalingsverplichtingen en rentevergoedingen. De geldverstrekkingen moesten gekwalificeerd worden als geldleningen. Volgens de rechtbank kwalificeerden de vertrekkingen als in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstellingen. Daardoor konden man en vrouw ieder de helft van de verstrekte bedragen op het belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering brengen.
GEEN ONDERNNEMERSCHAP ZZP-ER IN THUISZORG
Een verpleegkundige verrichte in 2008 werkzaamheden in de thuiszorg. Dit gebeurde meestal via AWBZ-erkende thuiszorginstellingen en incidenteel rechtstreeks voor een cliënt. Voor 2008 had ze geen verklaring arbeidsrelatie (VAR) aangevraagd. Voor 2009 tot en met 2013 had ze wel steeds een VAR-verklaring aangevraagd en gekregen. Daarbij werden haar werkzaamheden gekwalificeerd als winst uit onderneming. Voor 2008 was in geschil of de verpleegkundige een IB-onderneming had. De Rechtbank Gelderland oordeelde van niet. Er was niet aannemelijk gemaakt dat ze winst uit onderneming genoot. Bij de zorg in natura werd de factuur namelijk niet betaald door de zorgvrager, maar werd deze vergoed uit het AWBZ-budget. Slechts in een enkel geval verrichtte ze ook particuliere zorg. De contracten met de bemiddelaars en de zorgvragers waren zo ruim opgesteld dat deze zowel zorg in natura als particuliere zorg, al dan niet in samenhang met een pgb-budget, konden omvatten. De verpleegkundige liep ook geen debiteurenrisico, in die zin dat zij de werkzaamheden voor eigen rekening en risico verrichtte. Volgens de contracten liep de facturering namelijk via de bemiddelaars. Het beroep was ongegrond.
BETAALDE GOODWILL INEENS AFTREKBAAR
Een BV nam via haar werkmaatschappij deel in een maatschap van accountants en belastingadviseurs. Een van de andere vennoten nam ook deel via een BV. Medio 2003 was die andere vennoot in zijn woning overvallen en blootgesteld aan extreem gewelddadige handelingen en intimidaties. Daardoor kon hij in de periode 2003-2006 slechts beperkt werkzaamheden voor de maatschap verrichten. Hij meldde zich per 1 januari 2007 weer beter, maar was korte tijd later weer overspannen. Daarna vertrok hij zonder nog iets van zich te laten horen. Met behulp van een onderhandelaar werd eind 2007 overeengekomen dat de andere vennoot zou vertrekken. In het kader van dat vertrek betaalden de andere drie vennoten een uitkoopsom. Voor de rechter was in geschil of de voor deze uitkoop betaalde goodwill in één keer mocht worden afgeschreven of dat deze goodwill eerst moest worden geactiveerd. Hof Den Haag oordeelde dat de BV de in 2007 betaalde goodwill geheel ten laste van de winst mocht brengen. Uit vaststaande feiten en de geloofwaardige verklaringen van de BV ter zitting bleek namelijk dat uitkoop noodzakelijk was geweest om het bedrijf van de maatschap te vrijwaren van verder oplopende verliezen, die bij de handhaving van de andere vennoot in de toekomst werden gevreesd. Hieraan deed volgens het hof niet af dat de uitkoop mede de verbetering van het bedrijf van de maatschap als bron van inkomen voor de overblijvende vennoten tot gevolg had gehad. De in 2007 betaalde goodwill kon geheel ten laste van de winst komen.
GEEN VERGRIJPBOETES VOOR TE HOGE KILOMETERVERGOEDINGEN
Een CV die ruim vijf jaar had bestaan kreeg naheffingsaanslagen loonheffingen en boetebeschikkingen opgelegd. Dit omdat de CV in 2006 en 2007 volgens de fiscus een gedeelte van het nettoloon als kilometervergoeding zou hebben uitbetaald om minder loonheffingen te hoeven betalen. De Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de fiscus terecht het deel van de uitbetaalde vergoedingen dat bovenmatig was, had belast. Vast kwam te staan dat de CV bij de berekening van de reiskostenvergoedingen in één geval van een te hoge kilometervergoeding was uitgegaan, in een ander geval van een te hoog aantal kilometers en in nog een ander geval iedere onderbouwing van de uitbetaalde vergoeding ontbrak. De rechtbank vernietigde de boetes. De rechtbank oordeelde dat de fiscus niet aannemelijk maakte dat sprake was van voorwaardelijk opzet of grove schuld. Er kon de CV weliswaar slordigheid ten aanzien van haar administratie worden verweten, maar daarmee was grove schuld niet bewezen en was zeker geen opzet aan de orde. Dit duidde volgens de rechtbank op een andere gradatie van schuld, te weten lichte schuld. De opgelegde vergrijpboetes kwamen te vervallen.
Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.