Nieuwsbrief mei 2012

AANSPRAKELIJKHEID DIRECTEUR DIE BEWUST ONJUISTE AANGIFTEN OMZETBELASTING DEED
Een BV werd in 2006 ontbonden. Er was in 2004 door de FIOD-ECD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen de BV en haar bestuurder/directeur aandeelhouder (DGA) omdat deze onder meer onjuiste aangiften omzetbelasting hadden gedaan. De DGA werd ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan BTW carrouselfraude. Hierop was door de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting met heffingsrente opgelegd aan de BV. Deze aanslag bleef onbetaald. Daarna werd de DGA aansprakelijk gesteld door de ontvanger. Uiteindelijk volgde een veroordeling van de DGA. Die had feitelijk leiding gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting door zijn BV. De BV had de ten onrechte aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting toch aangegeven en teruggevraagd in haar aangifte. De fiscus had dat voldoende aangetoond. Het was de DGA geweest die de regie had gevoerd en de leiding had over deze fraude. Het bewust onjuist aangifte doen moest worden aangemerkt als onbehoorlijk bestuur.

KOSTEN VOOR PROCEDURE IN VERBAND MET INKOMENSSCHADE AFTREKBAAR
Sinds 1969 pachtte een directeur aandeelhouder (DGA) een perceel grond van de Staat. Het perceel was bestemd voor de bomenteelt. Het perceel werd aan de eigen BV verhuurd. In de periode 2001-2008 voerde de DGA diverse procedures tegen de Staat in verband met de exploitatie van het perceel. In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007 werd ruim € 58.000 in aftrek gebracht op het resultaat uit terbeschikkingstelling. De kosten zagen veelal op de gevoerde procedures. De fiscus stond uiteindelijk een aftrek van ruim € 16.000 toe. Voor de rechter was in geschil of er meer in aftrek gebracht kon worden. De Rechtbank Haarlem oordeelde dat de kosten in verband met de vordering voor inkomensschade aftrekbaar waren. Hierbij maakte het niets uit of deze vordering wel of niet was toegewezen. Verder was volgens de rechtbank niet gebleken dat de pachter in die procedures een niet verdedigbaar standpunt had ingenomen. Ook gaf de rechtbank onder andere nog aan dat een bedrag van € 10.000 dat door een advocaat als onderhanden werk was genoemd, niet in aftrek kon worden gebracht. Voor dat bedrag was nimmer een factuur aangekondigd of verstuurd. Volgens de rechtbank was in 2007 in totaal een bedrag van ruim € 10.000 aan gemaakte kosten aftrekbaar. Omdat de fiscus al meer aftrek had toegelaten, was het beroep ongegrond.

HEFFING OVERDRACHTSBELASTING BIJ AFSTAND DOEN VAN RECHT VAN VRUCHTGEBRUIK
In 2004 werd het appartementsrecht van een bovenwoning gekocht. Hierop werd ten behoeve van een derde een recht van vruchtgebruik gevestigd. Daar werd € 107.250 voor betaald aan de koper van het pand. Ook was ten aanzien van het vruchtgebruik bepaald dat de koper het vruchtgebruik zou verlenen op het appartementsrecht van de benedenwoning, zodra dat gewenst was door de derde. In 2009 gebeurde dit daadwerkelijk. Er werd door de derde afstand gedaan van het recht van vruchtgebruik op de bovenwoning. Daarna volgde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting voor een verkrijging van € 105.000. Na beroep stelde de Rechtbank Arnhem dat ook het afstand doen van het recht van vruchtgebruik moest worden beschouwd als de verkrijging van dat recht door de koper. De naheffingsaanslag bleef in stand.

KEURINGSARTS VOLDEED NIET AAN GROTENDEELS-CRITERIUM
In 2007 werkte een verzekeringsarts in dienstbetrekking voor 27 uren per week. Op jaarbasis waren dat 1485 uren. Daarnaast was hij zelfstandig keuringsarts. Hij verrichtte hiertoe allerlei medische keuringen. In 2007 werden er geen aantekeningen bijgehouden van de door hem aan deze werkzaamheden bestede tijd. Ook de agenda met afspraken was niet bewaard gebleven. Met betrekking tot de zelfstandigenaftrek, de mkb-winstvrijstelling en de dotatie aan de oudedagsreserve was met de fiscus in geschil of er werd voldaan aan het grotendeelscriterium. De Rechtbank Arnhem oordeelde dat dit niet het geval was. Ook Hof Arnhem oordeelde dat er niet aannemelijk was gemaakt dat hij in 2007 meer dan 1485 uren aan de onderneming waren besteed. Het genoemde aantal uren berustte namelijk op achteraf gemaakte schattingen en waren niet eenduidig. De aftrek werd niet verleend.

WOZ-WAARDE NIEUW BEDRIJFSPAND INCLUSIEF BTW
Voor een nieuw bedrijfspand was een WOZ-beschikking afgegeven naar waardepeildatum 1 januari 2005. De gemeente had de WOZ-waarde vastgesteld op € 3.207.000. In hoger beroep was de hoogte van de WOZ-waarde in geschil. Omdat de ingebruikneming van de onroerende zaak had plaatsgevonden op 1 oktober 2005 was de onroerende zaak op 1 januari 2007 nog niet gedurende meer dan twee jaar in gebruik. Daarom zou de levering bij het begin van het WOZ-tijdvak 2007 niet vrijgesteld zijn van omzetbelasting. De omzetbelasting was daarmee terecht als waardebepalende factor in aanmerking genomen, zo oordeelde Hof Amsterdam.

GEEN DIENSTBETREKKING VOOR NOTARISSEN MET BEPERKTE PRAKTIJKZEGGENSCHAP
In de vorm van een NV werd een notarispraktijk geëxploiteerd. De hierin werkzame notarissen waren via hun persoonlijke holding- en werkvennootschappen middellijk aandeelhouders van deze NV. De aandeelhouders waren te onderscheiden in A- en B-aandeelhouders. De B-aandeelhouders maakten geen deel uit van het dagelijkse bestuur, deelden niet mee in de stille reserves en hadden een beperkt winstaandeel en een beperkte zeggenschap binnen de algemene vergadering van aandeelhouders. De A-aandeelhouders hadden dat allemaal wel. Gesteld werd dat de B-aandeelhouders verplicht verzekerd waren voor de werknemersverzekeringen. De Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam waren het daarmee eens. De B-aandeelhouders hadden ten opzichte van de A-aandeelhouders duidelijk een ondergeschikte positie. Er was een gezagsverhouding tussen de B-aandeelhouders en het bestuur van de NV, dat bestond uit drie A-aandeelhouders. Er was daarmee ook een dienstbetrekking. Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat de aard van het notarisambt en de daarmee samenhangende rechtspositie van de B-aandeelhouders mogelijk onvoldoende hadden meegewogen. Volgens de wet moesten notarissen namelijk onafhankelijk functioneren, waardoor er geen inhoudelijke aanwijzingen konden worden gegeven over hun werk. Ook was het niet doorslaggevend voor een gezagsverhouding dat de B-aandeelhouders geen stemrecht hadden over opzeggen van hun aansluitingsovereenkomsten. Ook kon een opzegging van een aansluitingsovereenkomst tussen rechtspersonen niet zonder meer gelijk worden gesteld met het ontslag van een werknemer. De Hoge Raad verwees de zaak door.

DOOR BV ONTVANGEN MANAGEMENTVERGOEDING LEIDDE TOT GEBRUIKELIJK LOON BIJ DGA
Een directeur aandeelhouder (DGA) had alle aandelen in twee BV’s . Hij was als directeur in loondienst bij een van die BV’s. Hij ontving geen loon, maar de BV declareerde over het eerste kwartaal van 2006 wel een managementvergoeding van € 25.000 per maand bij een andere BV. Verder genoot de DGA in 2006 tot en met maart een salaris van ruim € 10.000 bruto per maand van de ene BV, en vanaf april € 25.000 per maand bij de andere BV. Verder had de DGA een rekening-courantschuld bij de BV’s die in 2006 opliep. Deze schulden stegen in 2006 in totaal tot 2,3 ton. De fiscus nam een gebruikelijk loon in aanmerking en kwalificeerde de toegenomen rekening-courantschulden als winstuitdelingen. De Rechtbank Haarlem concludeerde in beroep dat er werkzaamheden waren verricht voor de BV waaraan managementvergoedingen waren betaald. Daarom moest een gebruikelijk loon worden toegerekend aan de DGA. Ook had de fiscus aannemelijk gemaakt dat de geldverstrekkingen uit de rekening-courant als uitdelingen van winst kwalificeerden. Die waren belastbaar in box 2.

ALLEEN WAARDEDRUKKEND EFFECT VOOR WOONGEDEELTE BEDRIJFSWONING
Een ondernemer met een schapenhouderij en een rundveehandel was tevens in dienstbetrekking voor een BV werkzaam. Het pand waarin de onderneming werd gedreven stond op de balans van de onderneming. In 2002 volgde een boekenonderzoek. In het rapport werd opgemerkt dat er de afgelopen jaren grote verliezen waren en dat bij een volgend onderzoek zou worden beoordeeld of er nog steeds sprake was van een bron van inkomen. In het rapport van het tweede boekenonderzoek in 2006 werd gesteld dat de ondernemer zijn onderneming per 31 december 2004 had gestaakt. De ondernemer zelf gaf aan dat de onderneming al in 2003 was gestaakt. De rechter van de Rechtbank Leeuwarden oordeelde dat de fiscus in alle redelijkheid het stakingsmoment op 31 december 2004 had bepaald. Voor het woongedeelte van het bedrijfpand moest volgens de rechtbank wel rekening worden gehouden met een waardedrukkende factor.

TERECHTE LB-NAHEFFINGSAANSLAGEN VOOR EXPLOITANT SCHOONMAAKBEDRIJF
Een ondernemer exploiteerde een schoonmaakbedrijf. Tijdens een boekenonderzoek werd geconstateerd dat er een fors aantal uren van het personeel niet waren verantwoord. De fiscus legde daarvoor naheffingsaanslagen loonbelasting op. In geschil oordeelde de rechter dat de fiscus aannemelijk had gemaakt dat de ondernemer een aanzienlijk deel van de lonen buiten de loonadministratie had gehouden. Daardoor was de over die uren af te dragen LB verzwegen. De verschillen tussen de theoretische brutoloonsom en het werkelijke brutoloon waren absoluut en relatief zo groot dat de ondernemer moest verklaren hoe dit was ontstaan. Deze gebeurde niet waardoor niet de vereiste aangifte was gedaan. De naheffingsaanslagen blijven daarom in stand.

 

 

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.