GEEN LIJFRENTEPREMIEAFTREK VOOR IN REKENING-COURANT SCHULDIG GEBLEVEN PREMIES
Een BV betaalde de premies van een lijfrenteverzekering van haar directeur aandeelhouder (DGA) over 2001 en 2002. De premies waren bij het opstellen van de jaarrekening voor deze jaren in rekening-courant geboekt. Daardoor was de schuld van de DGA aan zijn BV toegenomen. De fiscus corrigeerde de geclaimde lijfrenteaftrek. De rechter oordeelde dat de fiscus terecht de premieaftrek voor de lijfrenteverzekering had geweigerd. Artikel 3.130 lid 1 Wet IB 2001 stond aan de gewenste aftrek in de weg, nu de verrekening had geleid tot een schuldig gebleven bedrag.
BELASTE BOEKWINST TBS DOOR VERANDERING REGIME WERKRUIMTE
Een man en vrouw bezaten ieder 50% van de aandelen in een BV. Ze verhuurden een deel van hun woning, als werkruimte, aan die BV. Met ingang van 1 januari 2001 gold de ter beschikkingstellingsregeling (TBS-regeling) voor de verhuur van de werkruimte. Door de wetswijziging ten aanzien van de werkruimte per 1 januari 2005 was die TBS-regeling echter niet meer van toepassing op de werkruimte. De fiscus hield bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting voor 2004 rekening met een boekwinst. Man en vrouw waren het daar niet mee eens. Uiteindelijk besliste de Rechtbank Arnhem aan de hand van de wetsgeschiedenis en onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad, dat de wetgever bij de keuze van de kring van verbonden personen niet was getreden buiten de ruime beoordelingsmarge. Verder stelde de rechtbank dat de aanpassing van de fiscale behandeling van werkruimtes per 1 januari 2005 onder meer tot gevolg had gehad dat per 1 januari 2005 voor werkruimtes onder omstandigheiden sprake kon zijn van een sfeerovergang van de TBS-regeling naar de eigenwoningregeling. Bij de verschillen in fiscale behandeling tussen kleine werkruimtes (geen sfeerovergang) en de niet meer onder de TBS-regeling vallende andere werkruimtes (wel sfeerovergang) was de wetgever gebleven binnen de zeer ruime marge waarbinnen hij zijn afwegingen mocht maken. De rechtbank handhaafde de aanslag.
INZAGE WEIGEREN IN COMPUTER RECHTVAARDIGDE OMKERING BEWIJSLAST
Bij een certificaathoudster van een BV werd een boekenonderzoek gestart. Er waren aanwijzingen dat de BV privé-uitgaven van mevrouw had betaald. Het onderzoek werd medio oktober 2002 opgeschort, omdat er geen inzage in computerbestanden werd verstrekt. De BV ging in maart 2003 failliet. Voor de rechter was in geschil de navordering bij mevrouw over 1997-1999 met vergrijpboetes van 50% en ook de aanslag over 2000. De Rechtbank Arnhem oordeelde dat de fiscus voor 1999 niet over een nieuw feit beschikte, omdat de primitieve aanslag begin oktober 2002 was opgelegd zonder de uitkomst van het onderzoek af te wachten. Mevrouw had haar inlichtingenplicht verzaakt, maar de fiscus had haar geheimhoudingsplicht geschonden door de aangiften aan de curator van haar partner te verstrekken. De bewijslast kon daarom niet worden omgekeerd. De fiscus maakte de meeste correcties vervolgens niet aannemelijk. De boetes werden vanwege het overschrijden van de redelijke termijn verminderd tot 40%. In hoger beroep oordeelde het Hof Arnhem echter, dat mevrouw ondanks de vermeende schending van de geheimhoudingsplicht toch haar medewerking aan het onderzoek had moeten verlenen. Haar verzuim om de digitale administratie beschikbaar te stellen, leidde dan tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De omstandigheid dat ze de vereiste aangiften niet had gedaan, bracht op zichzelf al toepassing van deze sanctie mee. Mevrouw slaagde er vervolgens niet in om de hoogte van de correcties te weerleggen. De correcties berustten ook op redelijke schattingen.
GEEN RENTE-AFTREK OMDAT ER NOG GEEN EIGEN WONING WAS
Iemand kocht in het jaar 2000 een boerderij. Voor de aankoop daarvan was een geldlening afgesloten. De bedoeling was om op het preceel een nieuwe woning te laten bouwen. De boerderij werd gesloopt. Na de sloop hadden er tot het jaar 2007 geen bouwactiviteiten op het perceel plaatsgevonden. De eigenaar van de boerderij raakte in het jaar 2003 werkloos en beschikte niet meer over voldoende financiële middelen om te gaan bouwen. In het voorjaar van 2005 nam hij alsnog contact op met een bouwbedrijf. Uiteindelijk kwam de woning na een wijziging van het bestemmingsplan en de aanvraag van een bouwvergunning eind van het jaar 2007 gereed. In de aangifte inkomstenbelasting werd over het jaar 2005 de rente op de geldlening in aftrek gebracht, maar de fiscus weigerde deze. De fiscus vond dat niet aannemelijk gemaakt was dat de in aanbouw zijnde woning uitsluitend bestemd was om in dat jaar of in één van de twee daaropvolgende jaren als hoofdverblijf ter beschikking te staan. De rechter was het daar uiteindelijk mee eens. Eind van het jaar 2005 was het bestemmingsplan nog niet gewijzigd, was er nog geen bouwaanvraag ingediend en was er nog geen aannemingsovereenkomst ondertekend. Ook waren in dat jaar onvoldoende financiële middelen om de woning te kunnen bouwen. De rente-aftrek was terecht geweigerd.
GEEN STANDPUNT FISCUS NA UITBLIJVEN REACTIE OP BRIEF
In een hoorgesprek met de fiscus op 18 februari 1999 waren afspraken gemaakt over de in aftrek te brengen voorbelasting. Over de inhoud van deze afspraken verschilden partijen van mening. De fiscus legde naheffingsaanslagen omzetbelasting op over de jaren 1998-2000. De Rechtbank ‘s-Gravenhage verklaarde het beroep op het vertrouwensbeginsel gegrond. De fiscus had door afspraken te maken over de in aftrek te brengen voorbelasting en door niet te reageren op de weergave van deze afspraken in de brief van 19 februari 1999, de verwachting gewekt dat ze de uitkomsten van het gesprek van 18 februari 1999 op dezelfde wijze opvatte als weergegeven in die brief. In hoger beroep oordeelde Hof ‘s-Gravenhage echter dat aan het niet reageren op de brief van 19 februari 1999 geen vertrouwen ontleend kon worden. Voor zo’n vertrouwen moet de fiscus een handeling hebben gesteld dan wel een uitlating hebben gedaan die, anders dan het niet reageren op het schriftelijke standpunt, redelijkerwijs niet anders dan als een bewuste standpuntbepaling kon worden aangemerkt. Het hof vond dat zekerheid van de fiscus verkregen had moeten worden dat de weergave van de uitkomsten van het hoorgesprek van 18 februari 1999 juist was.
VERSTREKKEN VAN EEN TWEEDE TELEFOON IN BRUIKLEEN BELAST
Een BV stelde aan werknemers een mobiele telefoon ter beschikking. De eigendom van de telefoons bleef bij de BV. De telefoons fungeerden als tweede telefoon en werden ook privé gebruikt. De fiscus nam een forfaitair bedrag (€ 22,69 per maand per werknemer) als loon in aanmerking. Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad (in afwijking van lagere rechters) dat die bijtelling ook gold als een tweede telefoon in bruikleen wordt verstrekt. De zaak is verwezen om te beoordelen welk deel de abonnementskosten uitmaakten van het totale bijtellingsbedrag.
Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.