Nieuwsbrief juni 2011

HELEMAAL GEEN BTW-BIJTELLING AUTO MEER?
De rechtbank in Haarlem heeft bepaald dat de fiscus ten onrechte ondernemers met milieuvriendelijke auto’s voortrekt. Wie een zeer zuinige auto heeft, betaalt minder BTW. Dit is volgens de Europese regels verboden. Alle ondernemers komen daarom in aanmerking voor het lagere, milieuvriendelijke tarief. Bij de Haarlemse rechtbank was de zaak aangespannen door een ondernemer met een auto met een cataloguswaarde van ruim € 57.000. De ondernemer moest eigenlijk € 1711 per jaar betalen. Dat werd door de rechtbank verlaagd tot het milieuvriendelijke tarief. De prijs kwam daarmee uit op € 958, bijna de helft van de aanvankelijke aanslag. Het ministerie van Financiën gaat in hoger beroep. Daarmee is het definitieve oordeel in het geschil nog onzeker.
Opmerking: ondernemers kunnen het beste direct bezwaar maken tegen hun BTW-correctie, of hun eerder ingediende bezwaar (zie onze nieuwsbrief van december 2010) verder motiveren.

LANGER VERLAAGD BTW-TARIEF VOOR RENOVATIE EN HERSTEL VAN WONINGEN
De Staatssecretaris geeft ondernemers en consumenten tot 1 oktober 2011 de tijd om van het lage BTW-tarief voor renovatie en herstel van de woning gebruik te maken. De staatssecretaris keurt goed dat voor werkzaamheden die vóór 1 juli 2011 zijn gestart en vóór 1 oktober 2011 zijn afgerond, het lage BTW-tarief geldt. Hierbij geldt als voorwaarde dat uit de administratie van de ondernemer moet blijken dat de werkzaamheden zijn begonnen vóór 1 juli 2011. De dienst wordt als afgerond beschouwd als de oplevering heeft plaatsgevonden en de consument het werk heeft aanvaard. De aanvaarding kan ook blijken uit het feit dat de consument het werk heeft betaald.

DOOR NEGATIEF PRIVÉ OMKERING BEWIJSLAST
Een exploitante van een beautysalon werkte tevens als prostituee. Uit de jaarstukken die over het jaar 2006 waren opmaakt, bleek dat te weinig BTW was afgedragen. Er werd door het administratiekantoor een suppletieaangifte ingediend naar een te betalen bedrag van € 8.653. De fiscus legde vervolgens een BTW-naheffingsaanslag op. Uiteindelijk oordeelde in hoger beroep het Hof ‘s-Hertogenbosch dat de fiscus met de opgestelde vermogensvergelijking aannemelijk had gemaakt dat er over het jaar 2006 een negatief privé was. Met betrekking tot de gedane uitgaven, was uitgegaan van de bescheiden die de exploitante zelf had overgelegd. Het hof stelde ook vast dat bewust de omzet niet tot het juiste bedrag was verantwoord zodat de bewijslast moest worden omgekeerd. In het bewijs slaagde de exploitante niet.

TOTALE REKENING-COURANTSCHULD DGA WAS UITDELING
Een aandeelhouder hield 51,7% van de aandelen in een BV, waarvan hij tevens bestuurder was. De aandeelhouder kocht in de periode 2003-2006 in privé een groot aantal aandelen van een Incorporation. Die aankoop was gefinancierd met opnamen uit het vermogen van de BV. In mei 2006 bezat de aandeelhouder een pakket aandelen ter waarde van € 1.183.723. De rekening-courantschuld was € 1.500.000. De rekening-courantverhouding werd in mei 2006 notarieel vastgelegd. De fiscus stelde dat de rekening-courantverhouding onzakelijk was. In beroep oordeelde de rechtbank Haarlem dat de overeenkomst onzakelijke voorwaarden bevatte. De BV had daarmee bewust een voordeel doen toekomen aan de aandeelhouder. Die moest zich daarvan ook bewust zijn geweest. Zo was er geen zekerheid bedongen, terwijl de aandeelhouder op papier een negatief vermogen had en de aandelen van de Incorporation in waarde waren gedaald. Het besteedbaar inkomen was voorts lager dan de overeengekomen rente. Bovendien was de aandeelhouder in 2006 65 jaar geworden en was niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikte over extra verdiencapaciteit om aflossingen te doen. De aandeelhouder stelde tevergeefs over waardevolle schilderijen, horloges en huisraad te beschikken. Weliswaar had hij daarvan in latere jaren een deel verkocht, maar de opbrengst was niet gebruikt om zijn schuld aan de BV af te lossen. Er was dus in 2006 een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang genoten van € 1.500.000.

BOUWVERGUNNING VERLEEND VÓÓR LEVERING MAAKTE PERCELEN GROND TOT BOUWTERREIN
Een aannemer kocht medio augustus 2003 twee percelen grond met opstallen. De opstallen werden gesloopt en er werd een bouwvergunning aangevraagd voor het bouwen van vier woningen op de percelen. In oktober 2003 en februari 2004 werden de bouwvergunningen afgegeven. In april 2004 werden de percelen geleverd. De door de kopers betaalde BTW droeg de ondernemer niet af. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legde de fiscus een BTW-naheffingsaanslag op. De aannemer stelde dat overdrachtbelasting was verschuldigd in plaats van BTW. De notaris had de overdrachtsbelasting moeten afdragen. In hoger beroep werd uiteindelijk geoordeeld dat de percelen ten tijde van de leveringen als bouwterreinen in de zin van de Wet OB waren aan te merken. Er was een bouwvergunning afgegeven met het oog op de bebouwing van de grond vóórdat de percelen werden geleverd. Volgens de rechter hoefden de bouwvergunningen niet onherroepelijk vast te staan om de percelen als bouwterrein aan te kunnen merken.

AANPASSING WETTELIJKE GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN
De wet tot aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen is gepubliceerd in het Staatsblad. Inwerkingtreding vindt plaats op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Deze wet zal het huwelijksvermogensrecht moderniseren. De meest ingrijpende aanpassing is over te gaan tot een beperktere gemeenschap van goederen.

ECONOMISCHE EIGENDOMSOVERDRACHT DOOR KOOP- EN SLOOPOVEREENKOMST VOOR BOUWTERREIN
In maart 2008 werd van een BV een bedrijfscomplex gekocht. Er werd overeengekomen dat de BV de gebouwen volledig zou slopen en een bouwterrein zou leveren. De onroerende zaak werd op 28 juli 2008 juridisch geleverd. Hierbij bracht de BV BTW in rekening, omdat partijen er vanuit gingen dat BTW verschuldigd was. De fiscus stelde echter dat er geen bouwterrein was geleverd en legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. De Rechtbank oordeelde dat op of omstreeks 4 april 2008 de economische eigendom van de onroerende zaken was verkregen. De koper had namelijk meer verkregen dan alleen een recht op levering. Volgens de rechtbank volgde dit uit de gesloten koop- en sloopovereenkomst. Hierbij achtte de rechtbank verder van belang dat de koper zich had verplicht om voorafgaand aan de sloop de volledige koopsom op een derdengeldrekening van de notaris te storten. Vervolgens oordeelde de rechtbank dat er geen bouwterrein was geleverd. Volgens de rechtbank was de BV op grond van de overeenkomsten namelijk verplicht om de bestaande opstallen te slopen en de als gevolg daarvan ontstane onbebouwde grond te leveren. Deze levering was volgens de rechtbank geen levering van een bouwterrein zoals gedefinieerd in de Wet OB. De naheffingsaanslag werd niet vernietigd.

CONTANTE STORTING GEEN WINST UIT AUTOHANDEL
Een handelaar dreef tot eind 2002 in de vorm van een eenmanszaak een handel in gebruikte auto’s. Ook handelde hij vanaf 1998 in onroerende zaken, waarvan de inkomsten vanaf 2001 tot het inkomen uit box 3 werd gerekend. Bij een boekenonderzoek stuitte de fiscus op een verdachte transactie. Die werd doorgespeeld aan de FIOD-ECD. De handelaar stelde dat zich in 2002 bij hem ongevraagd een koper meldde voor zijn onroerend goed, een hotel. De handelaar verkocht het hotel voor € 1,3 miljoen, waarbij in 2002 een waarborgsom van € 650.000 in contanten werd betaald. Het pand zou uiterlijk in 2009 geleverd worden. Omdat de identiteit van de ‘Oekraïense’ koper niet kon worden vastgesteld concludeerde de fiscus dat het op de bankrekening van de handelaar gestorte bedrag zwart was verdiend in de autohandel. Er werd over 2002 een navorderingsaanslag plus een boete opgelegd van 100%. In een procedure hiertegen vond de rechtbank dat omkering van de bewijslast niet terecht was omdat de handelaar niet concreet zou hebben aangegeven waar het gestorte bedrag vandaan kwam. De rechtbank gaf aan dat de bewijslast in eerste instantie bij de fiscus lag. Die vorderde na omdat de fiscus niet aannemelijk vond dat het in de aangifte opgenomen geldbedrag afkomstig was de koper. Dit omdat uit onderzoek bleek dat die niet bestond. De fiscus meende dat daarom moest worden aangenomen dat het bedrag afkomstig was van de autohandel. De fiscus slaagde er echter niet in om aannemelijk te maken dat het bedrag van € 650.000 niet afkomstig was uit de onroerendgoedtransactie. De handelaar kwam met drie getuigen die onder ede verklaarden dat de koper bestond. Hun verklaringen waren consistent en gedetailleerd. De rechtbank nam aan dat er daadwerkelijk iemand was geweest die zich als koper had voorgedaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond.

VERGOEDING VOOR STALLEN AUTO VAN DE ZAAK BELAST ALS LOON
Een werkgever stelde een personenauto ter beschikking aan één van haar werknemers. Die stalde de auto in zijn garage. Hij ontving hiervoor een vergoeding van € 100 per maand. De fiscus was van mening dat de vergoeding tot het loon behoorde en legde een LB-naheffingsaanslag op. De werknemer stelde dat de vergoeding al in de bijtelling voor het privégebruik van de auto was begrepen. Een aparte vergoeding zou dan onbelast kunnen blijven. De Rechtbank oordeelde dat die conclusie onjuist was. Volgens de rechtbank had het feit dat de kosten van stalling reeds in de bijtelling voor het privégebruik van de auto was inbegrepen tot gevolg dat bij het bepalen door de wetgever van de hoogte van het bijtellingspercentage een waardedrukkend effect was uitgegaan van de kosten van stalling die de werknemer maakte. Volgens de rechtbank waren de kosten van stalling vergoed geweest via de hoogte van het autokostenforfait, zij het op een voor forfaits karakteristieke grove wijze. De fiscus had de vergoeding volgens de rechtbank dan ook terecht tot het loon gerekend.

ONBELASTE FONDSUITKERINGEN DOOR SYMBOLISCHE STORTINGEN

Een stichting behartigde de materiële belangen van (gewezen) werknemers van diverse BV’s (in een groep). In november 2008 wilde de groep de activiteiten afbouwen. Het kapitaal van de stichting zou daartoe worden uitgekeerd aan de betreffende werknemers en gepensioneerden. Het bestuur van de stichting verzocht daarom alle medewerkers en gepensioneerden vóór 1 december 2008 minimaal € 1 in het fonds te storten om het mogelijk te maken in 2009 aan alle begunstigden onbelaste uitkeringen te doen. De meerderheid van de ongeveer 500 aangeschrevenen voldeed vervolgens aan dit verzoek. Met betrekking tot de uitkeringen in 2009 was in geschil of de fondsenvrijstelling van toepassing zou zijn. De Rechtbank Haarlem oordeelde dat door de eenmalige € 1- stortingen van een groot aantal van de (oud-) werknemers aan de voorwaarden van de fondsenvrijstelling in de Wet LB was voldaan. De fiscus stelde tevergeefs dat de vrijstelling niet van toepassing was, omdat er in de afgelopen vijf jaar niet jaarlijks door de werknemers aan het fonds een bijdrage was gedaan. De uitkeringen bleven onbelast.

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.