Nieuwsbrief juli/ augustus 2009

GEEN STAMRECHTVRIJSTELLING OMDAT OVER ONTSLAGVERGOEDING WAS BESCHIKT VÓÓR SLUITEN OVEREENKOMST
De arbeidsovereenkomst van een werknemer werd op 11 februari 2004 door tussenkomst van de rechter ontbonden. Daarbij was overeengekomen dat hij een ontslagvergoeding van € 55.000 zou krijgen. Die vergoeding werd op 4 mei 2004 ontvangen door een door hem opgerichte stamrecht-BV. Vervolgens maakte de BV op 10 mei 2004 een bedrag van € 14.010,20 en op 15 juni 2004 een bedrag van € 41.000 over aan de ex-werknemer en aan zijn echtgenote, om daarmee te gaan beleggen op een internetspaarrekening. Op 24 juni 2004 werd een stamrechtovereenkomst getekend bij de eigen BV. Bij de fiscus was vervolgens in geschil of de ontslagvergoeding tot het loon diende te worden gerekend. Volgens de rechter was niet aannemelijk gemaakt dat de stamrechtvrijstelling uit de Wet Loonbelasting van toepassing was op de ontslagvergoeding. Vast stond namelijk dat op 10 mei 2004 en 15 juni 2004 over de ontslagvergoeding was beschikt doordat deze was overgeboekt op een bankrekening op naam van de ex-werknemer en zijn echtgenote, nog vóór een overeenkomst was gesloten. Daarmee was het bedrag ter beschikking gesteld en op die momenten genoten in de zin van de Wet Loonbelasting.

NABETALING TUSSEN BROERS WEGENS ONGELIJKE VERDELING WAS SCHENKING
Bij de verdeling van de nalatenschap van hun vader kreeg een broer de ouderlijke woning. De waarde op dat moment was circa € 55.000. Daartegenover stond de verplichting om alle schulden uit de huwelijksgoederengemeenschap en de begrafeniskosten op zich te nemen. De andere broer kreeg eenderde deel uit de nalatenschap, maar dan uitgedrukt in geld. Later werd de woning verkocht voor € 398.000. Een jaar na de verkoop betaalde de ene broer aan de andere een bedrag van € 47.241. Dit omdat de eerdere verdeling volgens hem ongelijk en dus onrechtvaardig was. De fiscus merkte de nabetaling aan als een schenking. Volgens de ene broer werd met de nabetaling voldaan aan een natuurlijke verbintenis (morele verplichting). De rechtbank en het hof beslisten dat voor het antwoord op de vraag of sprake was van de voldoening van een natuurlijke verbintenis slechts objectieve opvattingen van belang waren. Destijds was door beide broers met de akte van verdeling ingestemd. Bij het opstellen van de akte was ook geen fout gemaakt. Partijen hadden over de inhoud van de akte niet gedwaald. Er was dan geen sprake van een zo dringende verplichting op grond van moraal en fatsoen, dat de betaling van de broer kon worden aangemerkt als een natuurlijke verbintenis.

SCHULD NA AFLOSSING VIA HYPOTHECAIRE LENING GEEN ONDERNEMINGSSCHULD
Een ondernemer staakte in 1998 zijn slechtlopende onderneming. Om de schuld aan de bank en de overige crediteuren te kunnen betalen vestigde hij een hypotheek op zijn eigen woning. In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2002 werd de rente op de hypothecaire lening in aftrek gebracht als ondernemingskosten. De fiscus accepteerde die aftrek niet. De rechtbank en het Hof Leeuwarden waren het met de fiscus eens. Ook de adviseur van de Hoge Raad, de Advocaat Generaal (AG), deelde dat standpunt. Hij concludeerde dat bij de staking van de onderneming de vermogensbestanddelen die niet werden overgedragen aan een derde, naar het privévermogen moesten worden overgebracht. Dit tenzij het ging om ondernemingsschulden die bij staking van de onderneming van de schuldenaar niet of nog niet konden worden voldaan. Dit soort schulden bleef behoren tot het te vereffenen ondernemingsvermogen. Nu de ondernemer bij de staking van de onderneming zijn ondernemingsschulden had voldaan, was er na de staking geen ondernemingsschuld meer over. Dat de schulden waren afgelost via een hypothecaire geldlening op de privéwoning, was volgens de AG niet van belang. De verwachting is, dat de Hoge Raad dit advies zal volgen.

GEEN GROVE SCHULD BIJ ONBEWUSTHEID VAN TE LATE BETALING
Een ondernemer voerde in een procedure aan dat pas in 2004 en 2005 bij een interne controle aan het licht was gekomen dat over 2003 en 2004 geen LB/PVV was afgedragen. Daarop waren alsnog de loonbelastingkaarten ingezonden. De rechtbank achtte dat aannemelijk. De ondernemer was zich daarmee tot op het moment van de interne controle niet bewust van het feit dat er te weinig loonheffing was voldaan. De fiscus had onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan kon worden geoordeeld dat de ondernemer ter zake van dit niet bewust zijn grove schuld kon worden verweten.

STAKING ONDERNEMING BINNEN DRIE JAAR: ALSNOG HEFFING OVERDRACHTSBELASTING
Een ondernemer had zijn onderneming binnen een periode van drie jaar na omzetting in een BV gestaakt. De fiscus legde toen een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op, omdat niet (meer) was voldaan aan de voorwaarden voor de vrijstelling die geldt voor inbreng van onroerend goed samen met een onderneming. De rechter vond die naheffing ook terecht. Dat naar een mogelijkheid was gezocht om een soortgelijk bedrijf over te nemen deed daar niet aan af.

VOORDEEL BIJ ONROERENDGOEDTRANSACTIES BELAST ALS WINST
Een ondernemer exploiteerde in de vorm van een eenmanszaak een glaszetters- en schoonmaakbedrijf, deed het onderhoud van tuinen en verrichtte onderhoudswerkzaamheden van niet bouwkundige aard aan gebouwen. Vanaf 1997 hield de ondernemer zich ook bezig met de bouw en onderhoud van woningen. Naar aanleiding van zijn activiteiten met betrekking tot de woningen, legde de fiscus een navorderingsaanslag op over 1998. Tevens werden de aangiften over 1999 en 2000 gecorrigeerd. De ondernemer stelde dat de behaalde voordelen niet belast waren. De Rechtbank Haarlem besliste dat de transacties met betrekking tot de woningen zodanig met de normale bedrijfsuitoefening waren verweven dat de daarmee behaalde voordelen tot de winst uit onderneming behoorden. Er werd daarbij rekening gehouden met de omvang en de aard van de verrichte werkzaamheden. Verder nam de rechtbank in aanmerking het risico dat met de transacties was gelopen en ook de omvang van de bruto-inkomsten. De ondernemer had nog een voordeel behaald van € 469.482 met de verkoop van een pand. Daarover besliste de rechtbank dat de fiscus dat voordeel ten onrechte in 1999 had belast. Uit de akte van levering bleek namelijk dat het pand pas met ingang van het tijdstip van levering voor rekening en risico van de koper kwam. Die levering had pas in 2000 plaatsgevonden. De fiscus had dat voordeel dan ook in 2000 moeten belasten.

OMZETBELASTINGVRIJSTELLING ALTERNATIEVE MEDISCHE BEROEPEN
In een brief heeft de staatssecretaris van Financiën geïnformeerd over de stand van zaken van de aanpassing van de medische vrijstelling in de Wet OB 1968. Uitgangspunt voor de vrijstelling is dat de activiteit moet kunnen worden aangemerkt als gezondheidskundige verzorging van de mens. Wanneer alle activiteiten van de zogenoemde CAM-artsen (CAM = Complementary and Alternative Medicine) worden vrijgesteld zal telkens een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de activiteiten van de CAM-artsen en dezelfde activiteiten van andere alternatieve beroepsbeoefenaren. Als sprake is van soortgelijke gezondheidskundige verzorging dan is de vrijstelling ook op de andere beroepsbeoefenaren van toepassing. Van soortgelijke gezondheidskundige verzorging is sprake indien de beroepskwalificaties van de betrokken zorgverlener of identiek zijn, of dat de verleende zorg van een gelijkwaardig kwaliteitsniveau is. De eventuele herziening van de BTW-vrijstelling is nogmaals met zes maanden opgeschort tot 1 januari 2010. Tot dat tijdstip zal de bestaande situatie wat betreft de fiscale behandeling van de alternatieve medische diensten worden gehandhaafd.

VERLENGDE NAVORDERINGSTERMIJN NIET IN STRIJD MET EG-RECHT
Het Hof van Justitie EG (HvJ EG) heeft recent beslist dat de navorderingstermijn van 12 jaar niet in strijd is met het EG-recht. De inspecteur mocht de verlengde navorderingstermijn gebruiken aangezien hij geen aanwijzingen had over het bestaan van de verzwegen buitenlandse spaartegoeden en de inkomsten uit deze spaartegoeden. Hij had daarom geen onderzoek kunnen instellen.

VIERDE TRANCHE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT INGEVOERD
De Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geplaatst in het Staatsblad. Daardoor kunnen voortaan ook onder meer accountants, belastingadviseurs en administratiekantoren rechtstreeks beboet worden voor het medeplegen bij het doen van een onjuiste aangifte.

NIEUWE FORMULE VOOR ONTSLAGVERGOEDING
Recent hebben drie van de vijf Nederlandse gerechtshoven gezamenlijk een nieuwe rekenmethode geïntroduceerd om tot een ontslagvergoeding te komen. De nieuwe formule wordt vooralsnog alleen toegepast indien iemand zijn ontslag via de CWI-route met succes weet aan te vechten.

 

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.