Nieuwsbrief januari 2014

WIJZIGING REGISTRATIE AKTES
Met ingang van 1 januari 2013 is de registratie van onderhandse akten bij de Belastingdienst zeer sterk beperkt. Per 3 januari 2014 kan een voorovereenkomst of intentieverklaring niet meer worden geregistreerd bij de fiscus, maar die moet aangetekend opgestuurd worden. Daarbij moet een geleideformulier worden meegestuurd.

NIET AUTOMATISCH BIJTELLING VOOR PRIVÉGEBRUIK ZAKELIJKE AUTO
Een BV hield zich bezig met beheer, bemiddeling, exploitatie, handel en ontwikkeling van vastgoed. In de jaren 2007 t/m 2011 stond op naam van de BV een auto geregistreerd. Die was in die jaren zakelijk gebruikt. Er was echter geen privégebruik aangegeven. De BV had drie werknemers in dienst. De fiscus legde aan de BV naheffingsaanslagen loonheffingen op met 50% boete in verband met privégebruik van een auto. In beroep stelde de Rechtbank Noord-Holland vast dat werknemers van de BV de auto hadden gebruikt voor werkzaamheden die verband hielden met de onderneming van de BV. Daarmee stond volgens de rechtbank echter nog niet vast dat de auto door de BV ter beschikking was gesteld aan die werknemers. Slechts als de fiscus erin zou slagen om te bewijzen dat de auto ter beschikking was gesteld zou het vermoeden gelden dat die auto ook ter beschikking stond voor privédoeleinden. De rechtbank oordeelde dat de fiscus de terbeschikkingstelling niet aannemelijk had gemaakt. Daarbij was van belang dat de werknemers de auto nooit voor woon-werkverkeer hadden gebruikt, dat de auto bij het kantoor van de BV achter een afgesloten hek geparkeerd stond en de sleutels van de auto in een kluisje op kantoor werden bewaard bij de sleutels van (bouw)projecten van de BV. Uit signaleringen in weekenden en op ongebruikelijke tijdstippen volgde volgens de rechtbank ook niet dat de auto aan de werknemers ter beschikking was gesteld. De BV had voor elke signalering aangeven dat de auto werd gebruikt in het kader van haar onderneming. De naheffingsaanslagen en de boeten kwamen te vervallen.

ALLEEN BOVENMATIG DEEL PENSIOEN BELAST BIJ NIET VOLDOEN AAN NIEUWE WETGEVING
Een directeur aandeelhouder (DGA) hield alle aandelen in een BV. Die BV had een pensioen aan de DGA toegekend. Het pensioen voldeed niet aan de normen van het Witteveenkader. In de pensioenbrief was namelijk geen afkoopverbod opgenomen en de pensioenopbouw was hoger dan was toegestaan volgens de regels van het Witteveenkader. De BV had een adviseur verzocht om het pensioen vóór 1 juni 2004 in overeenstemming met het Witteveenkader te brengen. Dit lukte echter niet. De fiscus stelde dat de pensioenaanspraak in 2004 was belast met LB en IB. De fiscus corrigeerde de IB-aangifte 2004 van de DGA. De BV ontving een naheffingsaanslag LB. In beroep oordeelde de Rechtbank Gelderland dat niet aannemelijk was gemaakt dat de pensioenregeling tijdig was aangepast. Vervolgens oordeelde de rechtbank dat het feit dat de pensioenregeling niet langer kwalificeerde als wettelijke pensioenregeling, hier niet werd veroorzaakt door een handeling van de contractpartijen, maar door een wijziging van de wettelijke vereisten bij de invoering van het Witteveenkader in 1999. In een dergelijk geval was het dan conform de uitleg van de wet, op basis van doel en strekking, redelijk om slechts LB en IB te heffen over het deel van de aanspraak dat bovenmatig was. De rechtbank stelde het bovenmatige deel vervolgens vast op € 204. De aanslagen werden verminderd.

VRIJVALWINST ONZAKELIJKE LENING NIET BELAST
Een BV kocht alle aandelen in een BV voor € 0,45. Tevens werd van de verkoper een vordering van ruim € 14 mln op die BV gekocht voor € 34.034. Eind 2004 stond de vordering voor € 762 op de balans van de koper. Op de balans van de gekochte BV stond een schuld van bijna € 15. Per 1 januari 2005 werden de BV’s opgenomen in een fiscale eenheid. De fiscus constateerde dat de vrijvalwinst ruim € 14,9 mln bedroeg. De BV stelde onder andere dat de lening feitelijk functioneerde als eigen vermogen. Daardoor leidde de vrijval volgens de BV niet tot het in aanmerking nemen van belastbare winst. De Rechtbank Den Haag oordeelde dat de gekochte BV de schuld op de bedrijfswaarde moest vaststellen omdat per 1 januari 2005 een fiscale eenheid tot stand was gekomen. De schuld moest dan eind 2004 op € 762 gewaardeerd worden. In hoger beroep oordeelde ook het Hof dat de schuld per 31 december 2004 moest worden gesteld op de bedrijfswaarde van de tegenover de schuld staande vordering. Volgens het Hof functioneerde de lening feitelijk niet als eigen vermogen. Er was namelijk geen sprake van een geheel of gedeeltelijk van de winst afhankelijke vergoeding op de lening. In het cassatieberoep bij de Hoge Raad concludeerde de Advocaat-generaal (A-G) dat het uit zakelijke overwegingen tijdelijk afzien van een rentevergoeding ook viel onder het niet bedingen van een vergoeding. Wanneer rechtens of feitelijk geen vergoeding op de geldlening was overeengekomen was een winstafhankelijke vergoeding aan de orde. Dat aan het ontbreken van een vergoeding (wél) zakelijke redenen ten grondslag lagen vond de A-G niet van belang. De A-G adviseerde de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren.

ONINBARE LENIG AAN FAILLIETE WERKGEVER AFTREKBAAR ALS NEGATIEF LOON
Een werknemer leende in 2004 € 35.000 van een bank. Hij leende dat bedrag door aan zijn werkgever. Die had een betalingsachterstand bij de fiscus. Toen de werkgever in 2007 failliet ging had de werknemer een vordering op zijn werkgever van € 32.200, waaronder € 1.200 rente. Het verlies op de lening bracht de werknemer als negatief inkomen in mindering op zijn inkomen. De fiscus en Rechtbank Arnhem oordeelden dat sprake was van niet-aftrekbare beroepskosten. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem anders. Dat hof stelde vast dat er sprake was van een onzakelijke (werknemers)lening. De werkgever kon in 2004 bij geen enkele reguliere geldverstrekker nog een lening opnemen. Tevens was bij het doorlenen geen enkele zekerheid bedongen. Volgens het hof behoorde het verlies uit de (werknemers)lening niet tot de kosten die waren gemaakt ter verwerving, inning en behoud van het loon. Het verlies was namelijk geen uitgave waartegenover de werknemer een tegenprestatie in het kader van de dienstbetrekking zou ontvangen. Door het verlies op de lening was de werknemer bovendien in het kader van zijn dienstbetrekking verarmd. Het hof beoordeelde het verlies als negatief loon. Dat was in 2007 aftrekbaar omdat toen de omvang van het verlies min of meer vaststond. De rente was geen negatief loon. Onder negatief loon viel namelijk niet het niet genieten van inkomsten. Het hoger beroep van de werknemer was gegrond.

REGRESVORDERING NA BETALING BORG VOLLEDIG AFTREKBAAR IN BOX 1
Een directeur aandeelhouder (DGA) stond borg voor een lening die zijn BV had afgesloten bij de Rabobank. In geschil met de fiscus was of hij het bedrag dat hij aan de bank had betaald ter finale kwijting van de schuld van de BV in aftrek mocht brengen in box 1. De rechter oordeelde dat dit kon. Het bedrag van € 160.000 dat aan de Rabobank was betaald vanwege de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening van zijn BV, kwam volledig ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) in box 1. Ten tijde van het aangaan van het krediet door de BV en de borgstelling door de DGA was er geen sprake was van een uitzichtloze situatie. Dat er geen overeenkomst van borgtocht was gesloten en dat geen borgtochtvergoeding was bedongen in ruil voor de verstrekte zekerheden, maakten de geldlening met de Rabobank niet onzakelijk. De regresvordering die de DGA na de betaling aan de Rabobank op zijn BV had gekregen, was dan ook niet onzakelijk. Toen de DGA in 2007 de regresvordering op zijn BV kreeg was de nominale waarde weliswaar € 160.000, maar de waarde in het economische verkeer bedroeg niet meer dan nihil. De DGA mocht in 2007 een bedrag van € 160.000 ten laste brengen van zijn resultaat uit overige werkzaamheden.

WINST AAN- EN VERKOOP WONINGEN BELAST ALS ROW
Met enige regelmaat kocht een particulier woningen aan. Steeds verbouwde hij die en verkocht ze vervolgens weer door met winst. De fiscus belastte die winst. In geschil was vervolgens of een subjectief winstoogmerk aanwezig was. De rechter oordeelde van wel. De winst die was behaald met de aan- en verkoop van woningen was belast als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De stelling dat de woningen waren aangeschaft voor zelfbewoning was op geen enkele manier aannemelijk gemaakt. Ook door het feit dat er onvoldoende reguliere inkomsten waren om zelfs maar de hypotheekrente te kunnen betalen, vond de rechter het aannemelijk dat de bedoeling was om met de handel in de woningen in het levensonderhoud te voorzien. Ook de normale waardestijging van de woning kon niet buiten het resultaat blijven.

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.