BESLISSING OVER PRIVÉ GEBRUIK BTW BUA
Een ondernemer stelde aan zijn personeel mobiele telefoons ter beschikking die (mede) voor privédoeleinden werden gebruikt. Daarnaast verstrekte de ondernemer in zijn bedrijfskantine aan zijn personeel eten en drinken tegen een niet kostendekkende vergoeding. De ondernemer had wegens het gedeeltelijke privégebruik conform het BUA een deel van de BTW op de telefoonkosten en het eten en drinken niet in aftrek gebracht. Vervolgens maakte de ondernemer hiertegen bezwaar. Hij was van mening dat de aftrekbeperkingen hiervoor in strijd waren met het EU-recht. De Hoge Raad oordeelde dat het ter beschikking stellen van mobiele telefoons die mede voor privédoeleinden van het personeel werden gebruikt, was aan te merken als het uitkeren van loon in natura. De aftrekbeperking in de BTW voor ‘loon in natura’ was voldoende bepaald. De Hoge Raad oordeelde in een soortgelijk arrest uit 2008 nog dat deze categorie onvoldoende bepaald was om tot aftrekuitsluiting te leiden. Dat is nu dus anders. De Hoge Raad merkte nog wel op dat op basis van de rechtszekerheid de aftrek van BTW op uitgaven voor loon in natura dat vóór 2013 was uitgekeerd, niet kon worden nageheven. Voor het tijdvak 2012 hoeft dus op basis van dit arrest geen BTW-correctie te worden gemaakt voor loon in natura. Ook de ‘kantineregeling’ zoals opgenomen in het BUA was niet in strijd met het EU-recht.
Veel ondernemers hebben voor de uitsluitingscategorie ‘loon in natura’ geen BTW-correctie gemaakt of wel een correctie gemaakt en vervolgens een tijdig (pro forma) bezwaarschrift ingediend. Voor deze ondernemers betekent deze uitspraak dat zij vanaf 2013 wel een BTW-correctie moet maken voor uitgaven die vallen onder de uitsluitingscategorie ‘loon in natura’. De in aftrek gebrachte BTW blijft in stand voorzover het loon in natura is verstrekt vóór 2013. Voor ondernemers die in voorgaande jaren wel een BUA-correctie hebben gemaakt voor de categorie ‘loon in natura’ geldt het volgende: voor het jaar 2012 moet de BUA-correctie in beginsel verwerkt worden in de laatste aangifte van het kalenderjaar. Op basis van het arrest van de Hoge Raad adviseren wij u om in uw laatste BTW-aangifte over het jaar 2012 geen BTW-correctie te maken voor de uitsluitingscategorie ‘loon in natura’. De fiscus zal op basis van de rechtszekerheid de aftrek van BTW over dit soort uitgaven niet kunnen naheffen. Voor tijdvakken van vóór 2012 die al onherroepelijk vaststaan (bijvoorbeeld omdat de wettelijke termijn is verstreken waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt) bestaan formeel geen mogelijkheden.
AAN BV VERHUURDE WONING IS GEEN TERBESCHIKKINGSTELLING VAN WERKRUIMTE
De directeur aandeelhouder van een BV (DGA) was samen met zijn echtgenote eigenaar van een woning. Tot 13 mei 2004 woonde hij in deze woning. Vanaf 13 mei 2004 woonde hij op een ander adres. Zijn vrouw en kinderen verhuisden in de maanden juli en augustus 2005 ook naar dit adres. De woning stond begin 2005 te koop voor € 795.000. In 2005 sloot de DGA met zijn BV een huurovereenkomst. De woning werd met ingang van 1 juli 2005 voor een periode van vijf jaar aan de BV verhuurd voor een huurprijs van € 3.500 per maand. In de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2008 waren de inkomsten uit het pand opgenomen als resultaat uit overige werkzaamheden (TBS). De fiscus stelde dat sprake was van het ter beschikking stellen van een werkruimte, waardoor kostenaftrek niet mogelijk zou zijn (als gevolg van een wettelijke uitzondering op de TBS). De huur van het pand diende volgens de fiscus als loon in aanmerking te worden genomen. Aftrek van kosten was dan niet mogelijk. Volgens de DGA was de inbrengwaarde van de onroerende zaak € 850.000, volgens de fiscus moest van een WOZ-waarde van € 706.000 worden uitgegaan. In beroep stelde de Rechtbank Leeuwarden dat de uitzondering op de TBS-regeling niet op de woning van toepassing was. Er was geen sprake van een werkruimte in een woning die ter beschikking stond. Het pand werd immers door de DGA aan de BV verhuurd, waardoor deze niet aan de DGA, maar aan de BV ter beschikking stond. Dat de BV het pand vervolgens weer aan de DGA, in zijn hoedanigheid van werknemer van de BV, als werkruimte ter beschikking stelde, maakte dat oordeel niet anders. Aan de in de wet geformuleerde voorwaarden voor de uitzondering op de TBS-regeling werd daarmee door de DGA niet voldaan. De rechtbank stelde de inbrengwaarde per 1 juli 2005 in goede justitie vast op € 800.000. De afschrijving voor 2008 bedroeg 2,5% van deze waarde.
NIEUW BESLUIT BTW OVER FONDSWERVING EN KANTINES
Recent is het besluit over fondswerving en kantines per 1 januari 2013 geactualiseerd. Nieuw in het besluit is dat verstrekkingen van etenswaren en dranken in/vanuit een kantine worden aangemerkt als leveringen. Dat kan tot gevolg hebben dat een vereniging eerder BTW verschuldigd is. Verder zijn de voorwaarden versoepeld voor toepassing van de goedkeuring om het giftelement buiten de heffing van BTW te houden. Het gaat dan om bijzondere evenementen waarvan de opbrengsten worden aangewend voor een goed doel. Tenslotte is het forfaitaire BTW-percentage met ingang van 1 januari 2013 verhoogd naar 11,5%. Dat forfait mogen sportverenigingen onder voorwaarden toepassen op de kantineontvangsten.
GLAZENWASSER MOCHT HET KASSTELSEL TOEPASSEN EN KON VOLSTAAN MET HET BIJHOUDEN VAN DE WASKAARTEN
Een zelfstandig glazenwasser noteerde zijn werkzaamheden op waskaarten. Hij noteerde hierop of, en wanneer een klant betaalde. Dit door een streepje te veranderen in een kruisje. Hij werkte met pennen van verschillende kleuren om het onderscheid tussen de maanden aan te geven. Naar aanleiding van een onderzoek door de FIOD werd zijn winst over 2007 door middel van navordering gecorrigeerd. Rechtbank Den Haag oordeelde dat de glazenwasser geen goede kasadministratie had. Daarom moest de bewijslast worden omgekeerd. De schattingen van de fiscus waren niet onredelijk. In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag dat de glazenwasser het kasstelsel mocht toepassen en dat hij kon volstaan met het bijhouden van de waskaarten. Er was niet gesteld of gebleken dat de kaarten niet of onzorgvuldig waren bijgehouden. De primaire administratie was dus niet ondeugdelijk, onbetrouwbaar of onjuist. Op de fiscus rustte de bewijslast van de omzetcorrectie. Er was niet gebleken dat in meer straten of aan meer huizen werkzaamheden waren verricht dan die in de administratie waren verantwoord. Het was namelijk niet uit te sluiten dat de glazenwasser zich in de verhoren door de FIOD wat had vergist. Het beroep was gegrond.
AAN- EN VERKOOP WINKELPAND MET WOONRUIMTE BINNEN KORTE TIJD BELASTBAAR
In een gehuurd pand werd een winkel geëxploiteerd. De eigenaresse van het pand woonde boven de winkel. In het voorjaar van 2006 gaf ze aan de winkelier aan dat ze de woning zou gaan verlaten. Ze bood het pand voor € 750.000 te koop aan. Na ondertekening van de koopovereenkomst bood de winkelier het pand te koop aan. Het pand werd op 31 mei 2006 aan de winkelier geleverd. Die leverde het pand gelijk door voor een prijs van € 1 mio. De fiscus stelde dat er sprake was van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) en corrigeerde de aangifte. De Rechtbank Den Haag oordeelde dat het voordeel dat was behaald bij de verkoop van het pand als ROW moet worden aangemerkt. De rechtbank achtte onder andere van belang dat de huur was opgezegd. Ten aanzien van de aan- en verkoop van het pand was sprake van het rendabel maken van het pand. Dit door gebruik te maken van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis. Er was in een relatief korte periode een aanzienlijk voordeel gerealiseerd. In samenhang met het opzeggen van de huurovereenkomst vond de rechtbank het aannemelijk dat de winkelier bij de aankoop van het pand redelijkerwijs kon verwachten dat hij het pand met een aanzienlijke winst kon doorverkopen.
GOEDE URENREGISTRATIE VEREIST VOOR ONDERBOUWING LAGER GEBRUIKELIJK LOON WEGENS DEELTIJDWERKEN
In de vorm van een BV werd een fysiotherapeutenpraktijk uitgeoefend. Alle aandelen van de BV waren in handen van een fysiotherapeut (DGA). In de praktijk werkten vier fysiotherapeuten in dienstverband. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legde de fiscus aan de BV over de jaren 2002 t/m 2007 enkele naheffingsaanslagen loonheffing op. De grondslag daarvan was het verschil tussen het loon van de DGA en het hogere loon van de meest verdienende fysiotherapeut in dienstverband. De BV maakte daartegen bezwaar en stelde onder meer dat de DGA in 2002 feitelijk in deeltijd (maximaal 61%) had gewerkt. Zo had de DGA in 2002 minimaal 130 dagen in het buitenland verbleven. Verder zou de DGA vanwege zijn leeftijd (68 jaar) en gezondheidstoestand niet meer in staat zijn om het aantal declarabele uren (1.790 uren) te werken waarop het gebruikelijke loon was gebaseerd. De rechter verwees naar de regels van de gebruikelijk loonregeling. De DGA zou in aanmerking kunnen komen voor een lager gebruikelijk loon dan het gebruikelijke loon volgens deze regels. Hij moest dan wel aannemelijk kunnen maken dat het gebruikelijke loon in het economische verkeer lager zou zijn. Nu de DGA had gesteld dat hij feitelijk in deeltijd werkte, rustte op hem de bewijslast om dat aannemelijk te maken. De rechter stelde vast dat geen schriftelijke arbeidsovereenkomst bestond tussen de BV en de DGA. Ook kon de DGA geen te controleren inzicht geven in de uren die hij als fysiotherapeut in de praktijk had gewerkt en hoe deze werkzaamheden zich dan verhielden tot de werkzaamheden van de andere in zijn praktijk werkzame fysiotherapeuten. De DGA slaagde daarmee niet in zijn bewijslast voor een lager gebruikelijk loon. Ook het argument van leeftijd en gezondheidstoestand overtuigde de rechter niet, gezien de overwegend stijgende lijn van zijn salaris over de jaren 2002 tot en met 2007.
INHAAL VAN SALARIS DIRECTEUR-GROOTAANDEELHOUDER ONDER OMSTANDIGHEDEN MOGELIJK
Een DGA had zijn eenmanszaak per 1 oktober 2005 ingebracht in een BV. Hij was enig werknemer van de BV. De activiteiten bestonden uit een detailhandel in meubelen en de verhuur van een pand. Over het eerste lange boekjaar 2005/2006 had de BV € 44.125 aan personeelskosten in aanmerking genomen. Die bestonden uit € 24.625 aan loon en € 19.500 aan tantième. De BV had aan de fiscus verzocht om voor het volledige jaar 2006 in te stemmen met een gebruikelijk loon van € 2.500. In 2007 verkocht de BV het pand met winst. Ook werd een omzet gerealiseerd van € 63.029. Over dat jaar had de BV € 96.000 aan personeelskosten in aanmerking genomen, bestaande uit € 76.625 aan loon en € 19.500 aan tantième. De BV deed over 2007 aangifte vennootschapsbelasting naar een belastbare winst van € 132.081. Bij het vaststellen van de aanslag over 2007 beperkte de fiscus echter de aftrek van loonkosten tot € 48.000 en stelde de belastbare winst vast op € 180.081. Volgens de fiscus was het vastgestelde salaris over 2007 ten opzichte van de behaalde omzet onevenredig hoog. De betalingen aan de DGA voor het geweigerde gedeelte (eveneens € 48.000) konden niet de naam salaris of tantième dragen. Er was volgens de fiscus sprake van niet-aftrekbare winstuitdelingen aan de DGA als aandeelhouder. Het geschil kwam voor de rechter. Naar het oordeel van de rechtbank zou slechts aanleiding zijn voor door de fiscus bepleite kostenaftrekbeperking als de fiscus aannemelijk kon maken dat de door de BV aan de DGA betaalde bedragen voor een gedeelte ten onrechte als salaris was aangemerkt. De rechtbank stelde voorop dat in beginsel geen relatie bestond tussen een door een onderneming gerealiseerde omzet en de betalingsverplichtingen aan het personeel. Op de zitting voor de rechtbank gaf de BV aan dat de aan de DGA toegekende hogere beloning over 2007 verband hield met in 2007 en voorgaande jaren verrichte arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank had de BV niet onzakelijk gehandeld door bij de vaststelling van de hoogte van het salaris over in 2007 alsnog rekening te houden met het feit dat in 2006 was afgezien van een reële arbeidsbeloning, en wel nadat de BV in 2007 over de (geld)middelen beschikte om het inhaalsalaris te kunnen voldoen. Ook wat betreft de hoogte van het salaris zag de rechtbank geen reden voor een correctie. Gedurende de laatste drie maanden van 2005 had de DGA een maandelijks salaris genoten van € 7.375. Gezien de lange openingstijden van de winkel, de zesdaagse werkweek en de bezorging aan klanten in de avonduren, achtte de rechtbank het aannemelijk dat de DGA werkweken maakte van 80 uur. Op basis hiervan was de rechtbank van oordeel dat de fiscus niet aannemelijk had gemaakt dat de voor 2007 toegekende beloning voor een gedeelte niet de naam salaris of tantième mocht dragen. De kostenaftrekbeperking werd ongedaan gemaakt.
VERVANGINGSRESERVE MOGELIJK BIJ TIJDELIJKE STILLEGGING ONDERNEMING
Een advocaat met een eigen praktijk werd in 1999 in verband met psychische klachten opgenomen. Zijn praktijk werd vervolgens afgebouwd. In 2000 werd het praktijkpand verkocht. De daarbij behaalde boekwinst werd ondergebracht in een vervangingsreserve. Vanaf 2003 werkte hij enkele uren per dag en bouwde weer een praktijk op. In 2006 verzocht de advocaat aan de fiscus om de herinvesteringstermijn te verlengen vanwege bijzondere omstandigheden. De fiscus verlengde de termijn tot en met 31 december 2008, maar er werd geen vervangende investering gedaan. De fiscus corrigeerde de IB-aangifte 2008 in verband met de vervangingsreserve. Toen stelde de advocaat echter dat de onderneming in 2000 was gestaakt en dat er geen vervangingsreserve kon worden gevormd. De rechter oordeelde dat de onderneming niet was gestaakt, maar tijdelijk was stilgelegd. Volgens de rechter had de advocaat steeds het voornemen gehad om zijn werkzaamheden weer op te pakken. Na ongeveer twee jaar was hij ook weer als advocaat aan de slag gegaan. De aanslag bleef in stand.
Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.