Nieuwsbrief februari 2009

ONBELASTE VERGOEDING KOSTEN HUWELIJKSFEEST VOOR ZAKELIJKE RELATIES
Een werknemer was in dienst van een BV en bezat daarin tevens 1/3e deel van de aandelen. Hij was de beoogd opvolger van zijn vader. Vader was bestuurder van de BV en had de overige aandelen in bezit. Op 10 juni 2004 trad de werknemer/zoon in het huwelijk. Voor het huwelijksfeest waren 145 personen uitgenodigd, waaronder 61 zakelijke relaties van de BV. Dit vanwege de beoogde bedrijfsopvolging. De BV had de kosten van het huwelijksfeest betaald welke gerelateerd waren aan de zakelijke relaties. De fiscus vond dat sprake was van belastbaar loon van de zoon/werknemer. De rechtbank Arnhem besliste uiteindelijk dat de kosten van de zakelijke relaties primair verband hielden met de dienstbetrekking van zijn toekomstige positie als directeur van de BV. In zijn algemeenheid is een huwelijk een gebeurtenis van persoonlijke aard zodat met de daaraan verbonden kosten geen zakelijk belang werd gediend. In dit geval waren er echter bijzondere omstandigheden (bedrijfsopvolging) die afwijking van deze hoofdregel rechtvaardigden. De vergoeding was onbelast. De naheffingsaanslag werd verminderd tot nihil.

PENSIOENTOEZEGGING OOK OVER VOORPERIODE
Een BV werd opgericht op 30-11-2001. De resultaten van de in de BV ingebrachte onderneming werden vanaf 1 januari 1996 aan de BV toegerekend. Aan de directeur aandeelhouder (DGA) werd op de oprichtingsdatum, 30-11-2001, een pensioen toegekend. Voor het bepalen van de voorziening werd rekening gehouden met een diensttijd die begon op 1-1-1996. Daarover ontstond een geschil met de fiscus. Het Hof Den Bosch was uiteindelijk van oordeel dat, ook gezien de overgelegde commerciële jaarrekeningen, het de bedoeling was om de DGA ook over de voorperiode een pensioen op te laten bouwen. Dat de pensioentoezegging niet voldeed aan de voor de heffing van de loonbelasting geldende voorschriften was voor de vennootschapsbelasting geen probleem. Ook tot het loon van de werknemer te rekenen aanspraken zouden namelijk bij het bepalen van de winst in aftrek mogen komen. Verder was er geen sprake van een winstuitdeling.

DOOR SCHILDERSBEDRIJF VERSTREKTE KLEDING WAS GEEN WERKKLEDING
Een schildersbedrijf verstrekte kleding aan haar werknemers. Deze kleding raakte na de eerste verstrekking aan een werknemer snel besmeurd met verf en was daarna niet goed van de verfvlekken te ontdoen. In een procedure was de vraag of de verstrekte kleding onder deze�omstandigheden werkkleding kon vormen. De Hoge Raad besliste uiteindelijk van niet. Uit de tekst van de wet of de wetsgeschiedenis was niet af te leiden dat kleding, die op zichzelf buiten het kader van de vervulling van de dienstbetrekking kon worden gedragen als werkkleding kon worden aangemerkt op de enkele grond dat die kleding door de werkzaamheden was vervuild of vervuild raakte en niet meer goed van deze vervuiling was te ontdoen.

BIJ STAKING ALSNOG OVERDRACHTSBELASTING ONDANKS WIL TOT VOORTZETTING TEN TIJDE VAN INBRENG
Een BV werd opgericht op 30-3-2000. Daarbij werden alle activa en passiva van een pluimveehouderij ingebracht, waaronder een woning. Voor de inbreng van de onroerende zaken was een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting (artikel 15,1,e WBR). Later dat jaar werd het pluimveebedrijf gestaakt. Daardoor werd niet meer voldaan aan de ‘voortzettingseis’ van drie jaar voor de overdrachtsbelasting. De inspecteur had daarom volgens het Hof Den Bosch terecht die belasting nageheven. Het was niet van belang dat het de bedoeling was om het ingebrachte bedrijf later nog voort te zetten op een andere locatie.

DOOR ONTBREKEN KASADMINISTRATIE WERD ADMINISTRATIE VERWORPEN
Een BV exploiteerde in 2001 en 2002 een uitzendbureau. Het productiepersoneel werd per kas uitbetaald. Na boekenonderzoek bleek dat de BV geen loon- en financiële administratie, maar ook geen kasadministratie bijhield. De BV kreeg een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd met toepassing van het anoniementarief en een boete. In beroep oordeelde de rechtbank Den Haag dat een kasadministratie een wezenlijk onderdeel van de administratie vormde. Dit gelet op de contante uitbetaling van personeel. De BV had niet aan haar administratieplicht voldaan. Ze had bovendien zowel in absoluut als in relatief opzicht tot een aanzienlijk te laag bedrag aangifte gedaan. De omkering van de bewijslast was terecht. De BV slaagde er vervolgens niet in te bewijzen dat de naheffingsaanslag onjuist was.

GEKOCHTE GROND TERECHT GEREKEND TOT PRIVÉVERMOGEN DGA
Een DGA hield aandelen in twee BV’s. De BV’s exploiteerden een garage en een tankstation. Tevens exploiteerde de DGA in de vorm van een eenmanszaak een taxionderneming. Over de exploitatie van de ondernemingen kwamen klachten binnen bij de gemeente. Om die reden kwamen de gemeente en de DGA overeen dat de onderneming verplaatst zou gaan worden. In 1994 kocht de DGA daartoe een stuk grond met een agrarische bestemming. Na veelvuldig overleg werd uiteindelijk de bestemming daarvan gewijzigd in industrieterrein. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legde de fiscus een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1998 op aan de DGA. De fiscus stelde dat een deel van het perceel in gebruik was genomen voor de bouw van een privéwoning. Daarbij was winst gerealiseerd, omdat de grond tot het verplicht ondernemingsvermogen behoorde. Uiteindelijk beslisten rechtbank en Hof Arnhem dat de grond niet tot het verplicht ondernemingsvermogen van de DGA behoorde. Ook kon er ten aanzien van de grond dan geen sprake zijn van een onttrekking aan het vermogen van de BV’s. In 1998 was evenmin een tijdstip aan te wijzen waarop de door de fiscus gestelde andere inkomsten uit arbeid genoten zouden zijn.

BEDRIJFSPANDEN OP HET VERKRIJGINGSTIJDSTIP DIRECT TBS-VERMOGEN
Een DGA bezat alle aandelen in een holding met twee werkmaatschappijen. De DGA kocht op 7-1-2003 een bedrijfspand. De notariële akte werd getekend op 26-2-2003 en het pand werd aan een Werk-BV verhuurd vanaf 1-3-2003. Bij notariële akte nam de DGA op 27-9-2004 een ander bedrijfspand over van zijn vader. De vader verhuurde dit pand sinds 1 mei 1999 aan de holding en de werkvennootschappen tezamen. Vanaf 1 oktober 2004 verhuurde de DGA dit bedrijfspand aan een Werk-BV. Volgens de fiscus was de terbeschikkingstellingsregeling van box 1 pas van toepassing vanaf het moment dat de daadwerkelijke verhuur van de bedrijfspanden was aangevangen. Daarvóór behoorden de bedrijfspanden tot de rendementsgrondslag van box 3. Na beroep besliste de rechter echter dat de terbeschikkingstellingsregeling al van toepassing was op het moment dat de juridische eigendom van de bedrijfspanden was verkregen. De bedrijfspanden konden op de TBS-werkzaamheidsbalans worden geactiveerd tegen de aanschaffingskosten, inclusief de overdrachtskosten.

KWADE TROUW GEMACHTIGDE BIJ NAVORDERING WEL TOEGEREKEND AAN KLANT
Een DGA had zijn eenmanszaak per 1 januari 1998 geruisloos omgezet in een BV. De DGA werd daarbij begeleid door een belastingadviseur. De gemachtigde van de BV, die de Vpb-aangiften verzorgde, had één en ander waarschijnlijk niet goed begrepen. Onder meer werd de winst over 1998 niet aangegeven en ook werd er afgeschreven op goodwill. Bij toeval kwamen die fouten pas later aan het licht. Er werd over 1999 een navorderingsaanslag opgelegd, verhoogd met een boete van 50%. Hof Amsterdam oordeelde dat de BV niet zelf te kwader trouw was en niet hoefde te twijfelen aan de deskundigheid van de gemachtigde. Ook trof haar geen verwijt bij het maken bij de keuze van de gemachtigde. De aanslag en de boetebeschikking werden daarom vernietigd. De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof ten onrechte in het midden had gelaten of de gemachtigde te kwader trouw was ter zake van de indiening van de aangifte. Wanneer de gemachtigde te kwader trouw was, had dit toegerekend moeten worden aan de BV. De zaak is daarvoor verwezen naar Hof Den Haag.

 

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.