GEEN BOETE VANWEGE NIET OP DE HOOGTE ZIJN VAN VERLEGGINGSREGELING
Van 24 januari 2007 tot en met september 2008 exploiteerde een ondernemer een eenmansbedrijf. Hij deed op 6 oktober 2008 aangifte bij de politie van diefstal van de bedrijfsadministratie voor de jaren 2007 en 2008. De politie nam tijdens een huiszoeking in oktober 2011 administratiebescheiden van het bedrijf in beslag. Voor de rechter was in geschil de door de fiscus opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2008. Daarin was een vergrijpboete van 25% begrepen. Het geschil spitste zich toe op de toepassing van de verleggingsregeling en de opgelegde boete. De rechter stelde vast dat geen kopieën van facturen aan een BV overgelegd waren waaruit zou blijken dat geen omzetbelasting in rekening was gebracht en wel de verleggingsregeling was toegepast. De fiscus had die BV niet kunnen vinden. Volgens de rechtbank was het van belang dat deze kopieën wel overgelegd zouden worden om ieder gevaar van verlies van belastinginkomsten uit te schakelen. De omzetbelasting was terecht nageheven. Volgens de rechtbank was op de diensten die waren verleend de verleggingsregeling van toepassing. Er mochten geen facturen geaccepteerd worden met daarop vermeld een bedrag aan omzetbelasting. Deze omzetbelasting kwam niet voor aftrek in aanmerking en was terecht nageheven. De naheffingsaanslag werd toch verminderd vanwege het tijdelijk privégebruik en de overgang van een auto naar het privévermogen. De rechtbank was het niet met de fiscus eens dat sprake was van grove schuld dat te weinig omzetbelasting op aangifte was voldaan. Dat een startende ondernemer kennelijk niet op de hoogte was van de verleggingsregeling leverde in dit geval geen grove schuld op. De boete kwam te vervallen.
DOOR DIRECTEUR PENSIOENFDONDS GEMAAKTE WINSTEN NIET BELAST
De directeur vastgoed bij een pensioenfonds deed samen met zijn team voorstellen tot aan- en verkoop van onroerende zaken voor het fonds. De transacties werden regelmatig begeleid door een advocatenkantoor. Medio 2000 kreeg de directeur een belang in een BV. Die BV en de holdings van enkele vennoten van het advocatenkantoor richtten vervolgens samen een nieuwe BV op. Die BV kocht panden aan en verkocht deze met veel winst door aan het pensioenfonds. In zijn aangifte over de jaren 2000 en 2001 nam de directeur vastgoed zijn belang in de BV niet op. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek legde de fiscus een navorderingsaanslag op over 2000. De via de BV gerealiseerde winsten op de vastgoedprojecten werden bij de directeur belast als inkomsten uit andere arbeid. De Rechtbank Breda oordeelde echter dat de directeur vastgoed zijn aandeel in de winsten op de vastgoedprojecten had gerealiseerd via zijn dienstbetrekking bij het pensioenfonds. Deze inkomsten moesten volgens de rechtbank dan worden aangemerkt als inkomsten uit andere arbeid. In hoger beroep was Hof Amsterdam van oordeel dat de inkomsten bij de BV belast moesten worden en niet bij de directeur in privé. Het Hof stelde daarbij dat het belastingrecht het civiele recht volgde. Daardoor werd aangesloten bij wat partijen “handelsrechtelijk” waren overeengekomen en wat zij als zodanig in het handelsverkeer naar buiten hadden gebracht in hun aangiften, jaarrekeningen en in het Handelsregister. Volgens het Hof was het ongewenst om hierop uitzonderingen te maken en moest er dan sprake zijn van goede redenen. Ook vond het Hof dat de drie vennoten van het advocatenkantoor fiscaal ten onrechte anders waren behandeld dan de directeur vastgoed. Hieraan deed volgens het Hof niet af dat hij in dienstbetrekking werkzaam was en de vennoten niet. De navorderingsaanslag werd vernietigd.
VERPLEEGKUNDIGE THUISZORG GEEN ONDERNEMER
Een verpleegkundige werkte voor een zestal instellingen. Op de vergoedingen die ze ontving werden door de instellingen bedragen aan loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden. De verpleegkundige meende dat de vergoedingen die ze had ontvangen aangemerkt moesten worden als winst uit onderneming. Zij wees er onder meer op dat zij jarenlang een VAR-winst uit onderneming voor haar werkzaamheden had ontvangen. In hoger beroep oordeelde de rechter dat de inkomsten van de verpleegkundige terecht waren aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Van winst uit onderneming zou alleen sprake kunnen zijn wanneer ze onder eigen naam, voor eigen verantwoordelijkheid en voor eigen risico had gehandeld. Op grond van de regelgeving (AWBZ, WTZi) was dit niet het geval bij haar werkzaamheden, te weten het via bemiddelingsbureaus verrichten van AWBZ-zorg in natura. Het feit dat ze jarenlang een VAR-winst uit onderneming had gekregen, wekte geen vertrouwen nu vast was komen te staan dat de antwoorden die ze in de aanvraag had gegeven voor een deel niet overeenkwamen met de feitelijke situatie.
RECHTEN VERSPEELD DOOR NIET ADEQUAAT OPTREDEN VAN DE FISCUS BIJ AANSLAGREGELING
In 2009 werd een huiszoeking gedaan bij een particulier. Daarbij was € 186.069 aan contant geld aangetroffen. Tijdens het strafrechtelijke onderzoek werd toegegeven dat in dure horloges, boten en auto’s was gehandeld en dat die (legale) inkomsten opgegeven hadden moeten worden. De fiscus legde vervolgens een aanslag inkomstenbelasting op over 2008. Daarna was in geschil of in de bezwaarfase terecht een informatiebeschikking was opgelegd waardoor de bewijslast omgekeerd zou kunnen worden. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de fiscus nog wel een beschikking kon opleggen, maar hier de rechten verspeeld had door bij de aanslagregeling niet adequaat op te treden. Voordat de aanslag werd opgelegd, had de fiscus namelijk min of meer dezelfde vragen gesteld. Die waren toen volgens de fiscus ook al niet goed beantwoord. Vervolgens was toch de aanslag opgelegd. In het kader van de bezwaarfase werden opnieuw vragen gesteld. De strekking van die vragen was dezelfde als die van de eerder in de aanslagfase gestelde vragen. Onder die omstandigheden had de fiscus, door voorafgaand aan het opleggen van de aanslag geen informatiebeschikking te nemen, de rechten tot het nemen van een informatiebeschikking naar het oordeel van de rechtbank verspeeld.
FOUTENLEER NIET VAN TOEPASSING; PAND WAS ONDERNEMINGSVERMOGEN
Een in het jaar 2001 aangekocht pand werd jarenlang tot het ondernemingsvermogen gerekend. Vanaf het jaar 2010 veranderde dat en werd het pand als privévermogen aangemerkt. In een brief aan de fiscus van 27 juni 2012 stond dat het beleggingspand ten onrechte in het jaar 2001 tot het ondernemingsvermogen was gerekend. Het pand was van meet af aan verhuurd aan een restaurant. Omdat sprake is van een reguliere verhuursituatie vormde het pand verplicht privévermogen. Met een beroep op de foutenleer wilde de eigenaar de fout corrigeren in het laatste openstaande jaar. In de aangiften over de jaren 2010 en 2011 maakte het pand deel uit van box 3. De aanslagen werden in overeenstemming met die aangiften opgelegd. In april 2013 werden navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 2010 en 2011. Het pand werd door de fiscus als ondernemingsvermogen in aanmerking genomen. In beroep besliste de rechter dat er bij de aanschaf van het pand voor gekozen was om het gehele pand aan te merken als ondernemingsvermogen. Met die keuze waren de grenzen van de redelijkheid niet overschreden. Er was geen sprake van een (etiketterings)fout die kon worden gecorrigeerd met toepassing van de foutenleer. Behalve bij bijzondere omstandigheden was er gebondenheid aan de etikettering. Die keuze had ook al onherroepelijke fiscale gevolgen gehad. Van bijzondere omstandigheden was volgens de rechter niet gebleken. Voor een keuzeherziening met terugwerkende kracht was dan ook geen plaats. De fiscus had niet onredelijk gehandeld door de ondernemer aan diens keuze te houden. Er was ook sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. Een afwijkend beginvermogen verplichtte niet zonder meer tot nader onderzoek van de aangifte.
Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.