Nieuwsbrief december 2012

OORDEEL HOGE RAAD OVER PRIVÉGEBRUIK AUTO IN DE BTW
Een belastingadviseur had in 2006 twee auto’s zakelijk geëtiketteerd en deze zowel voor zijn onderneming als voor privé gebruikt. Er was dat jaar meer dan 500 km voor privédoeleinden met de auto’s gereden. Hij had in eerste instantie alle voordruk verrekend en in de laatste BTW aangifte voor de auto’s de forfaitaire bijtelling voor het privégebruik toegepast, gebaseerd op de catalogusprijs. Vervolgens maakte hij bezwaar tegen de eigen aangifte. De fiscus wees dat bezwaar af. Na het beantwoorden van vragen door het EU Hof heeft de Hoge Raad nu geoordeeld dat de forfaitaire berekeningsmethode niet in overeenstemming was met de Zesde richtlijn. Er moest namelijk op proportionele wijze rekening worden gehouden met de daadwerkelijke omvang van het privégebruik. De Hoge Raad verwees de zaak door naar de rechtbank Breda voor de vaststelling van de in 2006 voor het privégebruik van de auto’s gedane uitgaven. De rechtbank Breda moet gaat uitzoeken of het privé gebruik al dan niet gelijk is aan de standaard BTW correctie van 12% van de IB-bijtelling. De belanghebbende zelf werd aangewezen als degene die met gegevens over het privégebruik zou moeten komen.

 

De kans dat aan de bestaande bezwaren tegen de forfaitaire BTW correctie bij ondernemers wordt tegemoetgekomen lijkt met deze procedure wat toegenomen.

VOOR RITTEN VANAF VAKANTIEADRES DGA GEEN BIJTELLING PRIVÉGEBRUIK
Een DGA had van zijn BV een auto ter beschikking gesteld gekregen. Op verzoek van de fiscus was de rittenadministratie overgelegd. Onderdeel hiervan waren ritten vanaf het vakantieadres naar het woonhuis. Tijdens de vakantie was de DGA namelijk door een klant gebeld voor een afspraak over contractonderhandelingen. Eerst reed een kennis van de DGA de auto naar het vakantieadres. Nadat de DGA thuis gedoucht had en een pak had aangetrokken, ging hij naar de zakelijke afspraak. De fiscus merkte die ritten aan als privé. Het Hof Den Haag oordeelde dat de ritten, die met de auto waren gereden in verband met het bezoek aan een zakenrelatie, als zakelijke kilometers waren aan te merken. Het ging om de ritten van het vakantieadres via huis naar de zakelijke afspraak en om de terugreis naar het vakantieadres. Ook de reis van de kennis van het huisadres naar het vakantieadres werd als zakelijk aangemerkt. De terugreis van het vakantieadres naar het huisadres was echter wel een privé rit. Nu minder dan 500 km privé was gereden was er geen bijtelling.

GEEN BTW VOOR WONING BIJ EINDE FISCALE EENHEID
Een echtpaar kocht in 2006 een bouwterrein. De man was directeur-aandeelhouder (DGA) van een BV. De DGA was op grond van een Europees arrest uit 2002 als ondernemer aangemerkt voor de BTW en vormde een fiscale eenheid met zijn BV. Op de bouwgrond lieten ze een woning bouwen die deels zakelijk werd gebruikt. Voor de BTW werd de woning gerekend tot het ondernemingsvermogen en er volgde een BTW teruggaaf van € 71.623. Naar aanleiding van het Van der Steen-arrest van het HvJ EU werd de DGA echter niet langer meer als ondernemer aangemerkt. In de BTW-aangifte over het vierde kwartaal van 2007 werd een ‘negatieve voorbelasting’ aangegeven van € 65.936. Dit in verband met de�in aftrek gebrachte BTW over het aan de periode van 18 oktober 2007 tot en met 31 december 2016 toe te rekenen deel van voor de woning. Dat was in overeenstemming met de aanwijzingen van de fiscus. Voor de rechter was in geschil of die bijtelling gerechtvaardigd was. De rechtbank De Haag verwierp het standpunt van de fiscus dat de woning naar aanleiding van het Van der Steen-arrest naar het privévermogen zou overgaan. De rechtbank vond dat het Van der Steen-arrest met zich bracht dat de woning nooit tot enig ondernemingsvermogen had behoord. Er kon dan geen sprake zijn van bedrijfsbeëindiging waarbij goederen voor de BTW naar privé over zouden moeten gaan. Ook de Hoge Raad had dat oordeel. In het vierde kwartaal van 2007 had zich geen belastbaar feit voorgedaan. Verder verwierp de Hoge Raad ook de stelling dat het unierechtelijke vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel zouden eisen dat de BTW toch voldaan zou worden. De overheid kon geen vordering hebben zonder dat daarvoor een grondslag in het nationale recht aanwezig was.

VANAF 1 JANUARI BTW BEREKENEN VOOR ALTERNATIEVE GENEZERS
In de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 was geregeld dat de btw-vrijstelling met ingang van 1 januari 2013 zou worden beperkt tot (para)medische diensten verricht door BIG-beroepsbeoefenaren, voor zover deze diensten behoorden tot de uitoefening van dat BIG-beroep. Voor onder meer artsen die zowel reguliere als alternatieve geneeswijzen toepassen heeft dat tot gevolg dat de reguliere behandelingen nog steeds vrijgesteld zijn van BTW, maar dat voor de alternatieve behandelingen BTW in rekening moet worden gebracht.

ZAKELIJKE RENTEOPSLAG OP REKENING-COURANT 5%
Een DGA leende geld bij de bank via een extra hypotheek op zijn woning en leende dat door aan zijn BV. De BV kocht daarmee een 12,5% belang in een niet gelieerde vennootschap (de houdstervennootschap van de werkgever van de DGA). De DGA had geen zekerheden bedongen. Wel was voor de lening aan de BV in 2004 een opslag van 0,5% voor kosten gehanteerd bovenop de rente die de bank hem in rekening bracht. In 2008 ging het concern met de concernvennootschap waarin de BV een 12,5%-belang hield failliet. De lening aan de BV werd daardoor minder waard. In de aangifte inkomstenbelasting over 2008 nam de DGA een afwaarderingsverlies op de lening aan zijn BV. De fiscus gaf aan, dat dit niet kon omdat sprake zou zijn van een onzakelijke lening. De rechtbank Arnhem oordeelde in dat de zakelijke renteopslag voor een lening van een DGA aan een door hem opgerichte BV 5% was. Volgens de rechtbank was sprake van een lening met onzakelijke voorwaarden, maar niet van een onzakelijke lening. Daardoor moest de rente worden gecorrigeerd. Volgens een eerdere uitspraak van de Hoge Raad was een lening onzakelijk als voor een lening aan een gelieerde vennootschap geen (vaste) rente kon worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan de debiteur, onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Voor het geval voor een lening een (vaste) rente was overeengekomen die niet zakelijk zou zijn, moest voor de fiscale winstberekening worden uitgegaan van een rente die wel aan dat criterium voldeed en dus zakelijk was. Daarbij moest worden uitgegaan van een lening zoals partijen waren overeengekomen (o.a. wat betreft zekerheden en looptijd), maar mocht de rente niet zo worden aangepast dat de geldlening in feite winstdelend zou worden. Door de rente vast te stellen op de door de DGA aan de bank verschuldigde rente plus een zakelijke risico-opslag van 5% zouden ook de voorwaarden zakelijk zijn. Het afwaarderingsverlies was aftrekbaar. De DGA had zijn BV een voordeel van 5% over het leenbedrag doen toekomen. Dat kwalificeerde als een informele kapitaalstorting in de BV, met welk bedrag de verkrijgingsprijs van de aandelen in die BV werd verhoogd. Tot slot moest de DGA de ‘gemiste 5% rente’ als positief voordeel uit de terbeschikkingstellingsregeling in aanmerking nemen.

VERSTREKKING VAN IPADS BELAST MET LOONHEFFING
Een BV verrichtte productiewerkzaamheden voor meerdere bedrijven. In december 2010 verstrekte de BV een iPad aan al haar werknemers in vaste dienst. De BV maakte geen afspraken met de werknemers over het gebruik van de iPad. De iPad werd door de BV verloond onder toepassing van het eindheffingsregime. De BV maakte bezwaar tegen de afgedragen loonheffing. Zij stelde dat de iPad moest worden aangemerkt als een telefoon/communicatiemiddel. De fiscus was echter van mening dat er sprake was van een computer. De rechtbank Haarlem oordeelde dat de iPad moest worden aangemerkt als een kleine computer die mede geschikt was voor verschillende vormen van communicatie. De rechtbank voegde daaraan toe dat de communicatiefunctie van de iPad, gezien de vele andere gebruiksmogelijkheden, niet zodanig was dat deze een centrale rol speelde. Omdat niet in geschil was dat de verstrekte iPads niet (nagenoeg) geheel zakelijk werden gebruikt, werd het beroep van de BV ongegrond verklaard.

NA DRIE JAAR GEREALISEERDE VERKOOPWINST OP GROND NIET VOORZIENBAAR
De eigenaar van een perceel boomkwekerijland onderhandelde in 2004 met de gemeente over de verkoop van de grond. Uit een taxatierapport bleek dat er sprake was van bodemverontreiniging. De waarde werd getaxeerd op € 250.000. Hierbij was dan geen rekening gehouden met de verontreiniging. De gemeente vond het risico te groot en besloot de grond niet te kopen. De grondeigenaar raakte daarna in de financiële problemen en verkocht de grond in 2005 via een veiling voor € 175.000. De koper verkocht de grond in 2008 voor € 1,1 mln. De fiscus was van mening dat er sprake was van resultaat uit overige werkzaamheden en belastte het behaalde voordeel. Het geschil kwam voor de rechter. De rechtbank Den Haag oordeelde dat het ten tijde van de aankoop van de grond voor de koper redelijkerwijs niet te voorzien was dat bij de verkoop een voordeel behaald zou kunnen worden. De rechtbank wees er op dat de gemeente het niet had aangedurfd om de verontreinigde grond aan te kopen. Ook was de koopprijs van de vervuilde grond met de daaraan klevende risico’s niet te laag ten aanzien van de getaxeerde waarde, waarbij geen rekening was gehouden met de verontreiniging. Volgens de rechtbank beschikte de koper ook niet over bijzondere kennis. De algemene wetenschap van een mogelijke bestemmingswijziging was volgens de rechtbank namelijk onvoldoende om het voordeel te kunnen belasten. Ook achtte de rechtbank van belang dat de grond pas na drie jaar was doorverkocht. De navorderingsaanslagen kwamen te vervallen.

WAARDESTIJGING BELAST DOOR VERBOUWING BOERDERIJ TOT APPARTEMENTENCOMPLEX
Een akkerbouwer en zijn vrouw exploiteerden naast een akkerbouwbedrijf een koelhuis. De akkerbouwer kreeg een perceel grond in pacht en ook het recht om een leegstaande boerderij en schuur te huren voor € 1. Nadat de gemeente in 2005 bekend had gemaakt dat zij de huisvesting van buitenlandse arbeiders wilde toestaan in leegstaande boerderijen, maakt de akkerbouwer zijn interesse kenbaar. De gemeente bracht hem in contact met een agrarisch uitzendbureau. Hij vroeg daarna een vergunning aan voor de verbouwing van de schuur en de boerderij tot appartementen. In mei 2005 kocht de akkerbouwer de boerderij voor € 408.950. Daarna liet hij een architect de verbouwing realiseren en verhuurde vanaf augustus 2006 de appartementen aan agrarische uitzendbureaus. Die verhuurden de appartementen weer onder aan hun buitenlandse werknemers. Over de jaren 2005 t/m 2007 investeerde de akkerbouwer in totaal ruim € 1,3 mln. Het appartementencomplex werd getaxeerd op ruim € 1,8 mln. De boerderij werd in 2006 tot het box 3 vermogen gerekend. De fiscus stelde dat sprake was van resultaat uit overige werkzaamheden (ROW), belastbaar in box 1. Het Hof Arnhem oordeelde in hoger beroep dat voor wat betreft de verbouwingswerkzaamheden sprake was van een bron van inkomen, waarvan het voordeel was gerealiseerd op het moment dat de akkerbouwer de boerderij was gaan verhuren. Hij behaalde ROW met de aankoop en verbouwing van de boerderij tot een appartementencomplex. Volgens de rechter had de door de akkerbouwer verrichte arbeid naar aard en omvang onmiskenbaar tot doel het behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen uit de onroerende zaak. Die gingen het rendement bij normaal vermogensbeheer, te weten het verhuren van de in 2005 gekochte boerderij, te boven. De boerderij moest vanaf de aankoop op de balans van de werkzaamheid worden geplaatst. Nadat de verbouwing was afgerond, ging de boerderij behoren tot de rendementsgrondslag van box 3 voor de waarde in het economisch verkeer op dat moment. De daarbij gerealiseerde waardestijging behoorde tot het resultaat uit overige werkzaamheden.

GASTOUDER WAS ONDERNEMER
Een mevrouw werkte vanaf 2005 als gastouder. Ze richtte zich op de opvang van kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar. Ze maakte gebruik van de bemiddelingsdiensten van een gastouderbureau (GOB) voor de facturering, maar ook voor het toezicht op de opleiding, de bijscholing, de veiligheid en de uitrusting van de woning waar de kinderen tijdens de opvang verbleven. Ze had met de ouders een dienstverleningsovereenkomst gesloten. Het GOB factureerde de werkuren aan de ouders, verhoogd met de bemiddelingskosten. De gastouder ontving de vergoeding voor de gewerkte uren van het GOB. Als de ouders niet betaalden, werd de gastouder ook niet betaald. Kosten van inkopen voor voedsel factureerde de gastouder rechtstreeks aan de ouders. In 2009 werkte ze 1872 uur, voor ongeveer 15 opdrachtgevers. Omdat de fiscus haar als resultaatgenieter aanmerkte in plaats van als ondernemer ging ze in beroep. De rechtbank Arnhem oordeelde dat ze ondernemer was en recht had op de zelfstandigenaftrek. De rechter stelde vast dat er vier volle dagen per week gewerkt was en een omzet was behaald van ruim € 18.000. De gastouder liep verder ondernemersrisico, bestaande uit debiteuren-, ziekte-, continuïteits- en aansprakelijkheidsrisico. Ze kon zelf haar tarieven bepalen. Dat de GOB de spil van de opvang was, maakte de fiscus niet aannemelijk. De relatief geringe investeringen, deed het oordeel niet veranderen.

GEEN REGISTRATIE MEER VAN ONDERHANDSE AKTES
De Wet elektronische registratie notariële akten is in het Staatsblad gepubliceerd en treedt op 1 januari 2013 in werking. Deze wet wijzigt onder meer de Registratiewet 1970 en heeft als doel de registratie van notariële akten voortaan langs elektronische weg te laten geschieden. De elektronische registratie van notariële akten wordt uitgevoerd door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Verder wordt de registratie van onderhandse akten beperkt tot die akten waarvoor registratie een wettelijk vormvereiste is. Hoe registratie van onder meer de intentieverklaring of voorovereenkomst voor oprichting van een BV vanaf 1 januari a.s. gaat verlopen, is nog onduidelijk.

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.