Nieuwsbrief december 2009

TIJDIG REGISTREREN INTENTIEVERKLARING OVERBRENGEN TBS-PAND NAAR BV: VOOR 1-1 A.S.
Wanneer het ter beschikking gestelde pand (TBS) in 2010 in een BV moet worden ingebracht of wanneer de verwachting is dat zo’n inbreng in de loop van 2010 zal gaan plaatsvinden, is het van belang om een intentieverklaring op te maken en die tijdig te registreren. Om de TBS al vanaf 1 januari 2010 te laten eindigen zal dat moeten gebeuren vóór 1-1 a.s.

FOUT IN PRIMITIEVE AANSLAG VOOR REKENING VAN FISCUS: GEEN NAVORDERING
Een neef was als executeur-testamentair benoemd in het testament van zijn tante. Hij gaf aan een kandidaat-notaris de opdracht om aangifte te doen voor het recht van successie. In die aangifte werd zijn erfrechtelijke verkrijging berekend op € 16.760 en het verschuldigde successierecht op € 6.087. Op 19 december 2007 liet de kandidaat-notaris, naar daarop door de neef te zijn gewezen, via de belastingtelefoon aan de fiscus weten dat bij het vaststellen van de primitieve aanslag een onjuiste tariefgroep was toegepast (2 in plaats van 3). De fiscus legde op 22 januari 2008 een navorderingsaanslag op naar tariefgroep 3. In beroep stelde de neef dat de door de fiscus gemaakte fout bij het regelen van de primitieve aanslag voor hem niet nadelig mocht uitvallen. Uiteindelijk besliste Hof Leeuwarden ook dat navordering niet mogelijk was. Er was sprake van een juiste aangifte, de fiscus was bekend met de familierelatie tussen de neef en zijn tante en van kwade trouw was geen sprake geweest.

DOOR ACHTERWEGE LATEN ONDERZOEK NAAR AANGIFTE GEEN NAVORDERING
Een gemachtigde maakte voor zijn klant een aangifte IB. Bij de aanslagregeling over 1997 vond er een discussie plaats met de fiscus over de toedeling van betaalde rente aan de eigen woning, een vakantiewoning en overige uitgaven. Partijen spraken af welk gedeelte aftrekbaar was als rente eigen woning. In de aangifte IB1999, verzorgd door een kantoorgenoot van de gemachtigde, werd de rente eigen woning toch weer afgetrokken zonder rekening te houden met de afspraak. De fiscus legde de aanslag op conform de aangifte, zonder verder onderzoek. Later ontdekt de fiscus haar fout en legde een navorderingsaanslag op. Voor de rechter ontstond discussie of er sprake was van een ‘nieuw feit’ dat nodig was voor navordering. De Hoge Raad oordeelde van niet. De fiscus had in redelijkheid moeten twijfelen aan de juistheid van het aangegeven bedrag aan rente van de eigen woning. Dit mede gelet op de afspraak over de aftrekbare rente uit 1997 in combinatie met de aanmerkelijke stijging van het afgetrokken rentebedrag ten opzichte van 1997. De navorderingsaanslag kwam te vervallen.

TWEEMAAL BIJTELLING AUTO VOOR ALLEENSTAANDE DGA
Aan een alleenstaande directeur aandeelhouder (DGA) van een BV waren twee personenauto’s ter beschikking gesteld. Voor de rechter was in geschil of het privégebruik van één of van twee auto’s in aanmerking moest worden genomen. De rechter besliste uiteindelijk dat op grond van de vaste rechtspraak in beginsel voor ieder van de auto’s een bijtelling diende te worden toegepast indien door een werkgever meerdere auto’s ter beschikking waren gesteld. Het beroep van de DGA op het zogenoemde autodealerbesluit bood geen oplossing. Dat beleid had namelijk betrekking op ondernemers met tot de handelsvoorraden behorende auto’s of voor wie tot de bedrijfsmiddelen grote aantallen auto’s (wagenparken) behoorden. De DGA behoorde niet tot die groep van ondernemers. De bijtelling voor twee auto’s was terecht.

ARBEIDSBELONING DGA TIJDENS VOORPERIODE
Een onderneming werd per 1 juli 2005 fiscaal ruisend in een BV ingebracht. De fiscus corrigeerde de aangifte inkomstenbelasting van de DGA. De reden was dat de DGA gedurende de voorperiode geen arbeidsbeloning in aanmerking had genomen. Er werd € 5.500 per maand bijgeteld voor de eerste zes maanden over 2005. De Rechtbank Arnhem besliste dat het afzien van een arbeidsbeloning onzakelijk was. De wetgeving voorziet dan vanaf 2001 in het in aanmerking nemen van een fictieve beloning. De fiscus had de bijtelling terecht toegepast.

GELDLENING AAN DEELNEMING NIET ONDER ZAKELIJKE VOORWAARDEN AANGEGAAN
Een BV leende van 2002 tot en met 2004 in totaal € 320.000 aan haar Duitse dochtervennootschap. Er werden geen zekerheden verlangd, er was niets geregeld voor faillissement of betalingsonmacht van de dochtervennootschap. Wel diende aflossing plaats te vinden in 10 halfjaarlijkse termijnen en was aan het eind van elk jaar rente verschuldigd. De omzet en winst van de dochtervennootschap daalden sinds 1999. Die Duitse dochtervennootschap ging vervolgens in 2005 failliet. De BV wilde haar lening ten laste van het resultaat afwaarderen. De rechtbank was uiteindelijk van oordeel dat er niet aannemelijk was gemaakt dat de lening onder zakelijke voorwaarden was verstrekt. Het moest duidelijk zijn geweest dat door de omzetdalingen nooit aan de aflossingsverplichtingen voldaan kon worden. Ook was nooit rente betaald, waardoor de rente- en aflossingsbepaling irreëel was.

AFWAARDERING VAN REGRESVORDERING AFTREKBAAR
Een DGA stelde een pand ter beschikking aan zijn BV. In mei 2002 verstrekte de bank aan de DGA, zijn holding- en werk-BV een krediet van € 360.000 in rekening-courant. Tot zekerheid verleende de DGA daarvoor een hypotheek op zijn pand. Het bedrag van € 360.000 stortte de bank op een rekening van de werk-BV. In 2004 staakte de werk-BV de onderneming en werd het pand verkocht. Uit de gerealiseerde overwaarde waren de schulden van de vennootschappen aan de bank afgelost. Hierdoor ontstond een regresvordering van € 305.187. De DGA wilde in zijn aangifte IB over 2004 voor dat bedrag een afwaardering toepassen. De fiscus accepteerde dat niet. Volgens de rechtbank Breda diende de fiscus, op wie de bewijslast rustte, aannemelijk te maken dat de DGA uit aandeelhoudersmotieven onder onzakelijke voorwaarden zekerheid had verstrekt. Afwaardering van de regresvordering was volgens de rechtbank alleen dan niet mogelijk als het de DGA op het moment van het aangaan van de borgtochtverplichting al duidelijk was dat de lening waarvoor hij borg stond niet meer zou kunnen worden terugbetaald (‘bodemloze put’). De rechtbank achtte de fiscus niet in dit bewijs geslaagd. De regresvordering viel daardoor onder de terbeschikkingsstellingsregeling. De afwaardering ervan leidde tot een negatief resultaat uit overige werkzaamheden.

VERPLAATSING MELKVEEBEDRIJF GEEN STAKING
Een melkveehouder die in de vorm van een manvrouw-VOF een melkveehouderij exploiteerde verkocht in de periode september – december 2004 het tot het ondernemingsvermogen behorende melkquotum. Daarbij werd een boekwinst gerealiseerd van € 268.909. In 2004 werd die boekwinst toegevoegd aan een herinvesteringsreserve (HIR). Op 1 mei 2005 verhuisden de firmanten naar Duitsland. Daar gingen ze wederom een melkveehouderijbedrijf exploiteren. In 2005 werd het in Nederland nog resterende melkquotum verkocht en werden de onroerende zaken afgestoten, met uitzondering van tien hectare grasland. Het vee werd overgebracht naar het bedrijf in Duitsland, waar het aantal koeien was verdubbeld. De melk die werd geproduceerd in Duitsland was in 2005 geleverd aan een Duitse melkfabriek. De vraag was of de ‘verplaatsing’ van het Nederlandse melkveehouderijbedrijf naar Duitsland staking of voortzetting van het Nederlandse melkveehouderijbedrijf tot gevolg had. Bij voortzetting kon voor de boekwinst een HIR worden gevormd. De Advocaat Generaal (A-G) adviseerde de Hoge Raad het beroep gegrond te verklaren. De aard van de productie was na de verplaatsing hetzelfde gebleven, namelijk de exploitatie van een melkveehouderijbedrijf. Omdat de activiteiten die in het bedrijf reeds werden ontplooid waren uitgebreid, was de onderneming slechts gegroeid. Ook ging het om wijzigingen die geen goodwill bepalende factoren waren (waaronder plaats- of persoonsgebonden afzetkanalen en de aanwezigheid van een bijzondere vestigingsplaats). De onderneming was daarmee voortgezet en niet gestaakt.

GEEN STAKING BIJ VERKOOP CAFÉ MET VOORNEMEN TOT EEN VERVANGENDE AANKOOP
In de vorm van een VOF werd een café geëxploiteerd. In 2003 werd het café verkocht. Daarbij gingen de handelsnaam, de inventaris, de goodwill, de vergunningen, de voorraden en de arbeidsovereenkomsten over op de koper. In de aangifte werd stakingsaftrek geclaimd, maar vervolgens werd het standpunt ingenomen, dat bedrijfsmiddelen waren verkocht met het voornemen tot vervanging. Volgens de fiscus was er sprake van een staking. Het Gerechtshof oordeelde dat aannemelijk was gemaakt dat na de verkoop van het café de vennoot op zoek was naar vervangende horeca, mede op basis van een verklaring van een medewerker van Heineken. Hij had op de balansdatum nog het voornemen om tot een dergelijke vervanging over te gaan. Er was dan ook geen sprake van een (gedeeltelijke) staking. Dat in de aangifte (ten onrechte) stakingsaftrek was geclaimd, deed daar niet aan af.

 

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.