Nieuwsbrief april 2015

AFTREK BTW VOOR VERBOUWING PRIVÉ WONING
Een BV claimde in 2006 forse BTW-teruggaven wegens de verbouwing van de woning van haar directeur-grootaandeelhouder (DGA). De woning was eigendom van de DGA en zijn partner, ieder voor de helft. In de woning bevonden zich een werk- en archiefruimte van 49m², zijnde 17,1% van de totale oppervlakte. De Rechtbank Gelderland oordeelde dag de DGA op grond van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel tot 18 oktober 2007 BTW-ondernemer was. Deze status kon hem niet met terugwerkende kracht worden ontnomen. Aangezien de partner van de DGA ook voor de helft eigenaar was van de woning, kon de BV formeel slechts 50% van de werk- en archiefruimte tot haar bedrijfsvermogen rekenen. Dit kwam overeen met 8,55% van de voorbelasting. Op basis van de uiteindelijk door de fiscus geaccepteerde (hogere) aftrek van 11%, werd deze aftrek toegestaan. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden dat de verbouwingswerkzaamheden moesten worden aangemerkt als een afzonderlijk investeringsgoed. Door de aard en de omvang van de werkzaamheden en de omvang van de kosten, vormde de verbouwing een duurzame investering waarop doorgaans afgeschreven zou worden. Het investeringsgoed werd gebruikt als werkkamer voor het verrichten van een economische activiteit. De BV kon daardoor het goed tot haar ondernemingsvermogen rekenen. Aangezien de partner ook voor de helft eigenaar van het investeringsgoed was, kon de BV echter slechts 50% van de in rekening gebrachte BTW als voorbelasting aftrekken. Het beroep van de BV was voor een deel gegrond.

ZONDER BESCHIKKING GEEN FISCALE EENHEID BTW
Via een BV werd een sauna geëxploiteerd. De onderneming werd gedreven in een pand dat werd gehuurd van een andere BV. In dat pand bevond zich de sauna met horecagedeelte. De fiscus merkte de BV’s met ingang van 1 juni 2006 aan als een fiscale eenheid (FE) voor de BTW. In 2008 en 2010 werden nog meer BV’s opgericht. De exploitatie van de horeca-activiteiten werd aan een nieuw opgerichte BV overgedragen. Vervolgens werden aandelen in die BV verkocht werd de fiscus verzocht om uitreiking van BTW-aangiftebiljetten voor de verkochte BV. De fiscus stelde echter er geen zelfstandige prestaties werden verricht en dat de BV onderdeel uitmaakte van de FE. Volgens de fiscus was sprake van een samenwerkende groep van rechtspersonen voor de BTW. Die groep was de ondernemer die de diensten verrichtte. De rechter oordeelde dat de fiscus, na de structuurwijziging van het concern, geen beschikkingen had genomen volgens artikel 7 lid 4 Wet OB 1968. Daardoor konden de BV’s niet samen als een FE worden aangemerkt.

VERMINDERING BOETE BIJ NAHEFFING PRIVÉ GEBRUIK AUTO
Een werknemer had de beschikking over een personenauto van zijn werkgever. Ook beschikte hij over een ‘Verklaring geen privegebruik’. De fiscus verzocht om informatie betreffende het gebruik van de auto in de periode van 1 januari 2011 tot en met 9 mei 2012. Er werden vervolgens  rittenadministraties overgelegd gebaseerd op standaardkilometers. Volgens de fiscus waren die rittenadministraties ondeugdelijk. Daardoor was niet overtuigend aangetoond dat in de betreffende tijdvakken op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé met de auto was gereden. Het gevolg was naheffingsaanslagen loonheffingen. Bij de naheffing over het tijdvak 2011 werd een vergrijpboete van 100% opgelegd. Bij de naheffing over het tijdvak in 2012 was een verzuimboete opgelegd. In hoger beroep was in geschil of de boeten terecht waren opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat niet overtuigend was aangetoond dat op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé met de auto werd gereden. In de rittenadministratie over 2011 waren verschillende ritten niet opgenomen. Ook waren niet de werkelijk gereden kilometers genoteerd maar standaardkilometers. Er was sprake van (voorwaardelijk) opzet. Er was bewust het risico aanvaardt dat ter zake van een ter beschikking gestelde auto loonheffing zou worden nageheven. Overeenkomstig het standpunt van de fiscus werd in hoger beroep de boete toch verminderd tot 50%. Omdat over het tijdvak 2012 geen hoger beroep was ingesteld stond vast dat het de wet bedoelde betalingsverzuim zich had voorgedaan. Voor het opleggen van een boete hiervoor was niet vereist dat sprake is van ‘opzet’ of ‘grove schuld’.

KOSTENVERGOEDING DOOR ONZORGVULDIG HANDELEN
Een inwoner van Nederland bezat een woning in de Verenigde Staten. Naar aanleiding van de opgelegde aanslag maakte hij bezwaar omdat de fiscus geen rekening had gehouden met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het bezwaar was gegrond. In geschil voor de rechter was of ook recht bestond op een kostenvergoeding. De Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de fiscus onrechtmatig handelde wanneer hij nalaat om met normale zorgvuldigheid van de aangifte kennis te nemen en als gevolg daarvan een onjuiste aanslag had opgelegd. Zou de fiscus hier met normale zorgvuldigheid kennis hebben genomen van de aangifte dan was de conclusie getrokken dat er recht bestond op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Dit omdat in de aangifte was vermeld dat de tweede woning was gelegen in de Verenigde Staten. Dat was verzuimd het vakje in de aangifte aan te kruisen, deed aan de onrechtmatigheid van het handelen van de fiscus niet af. Er was recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 244.

 

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.