Nieuwsbrief april 2011

ACTUALISATIE BESLUIT OVER VOORRAADWAARDERING
Er is een actualisatie van het besluit over de voorraadwaardering gepubliceerd. Het gaat expliciet over:

 

1.- de waardering van NOx- en CO2-emissierechten (welke rechten als voorraad zijn aan te merken)

2.- de waardering van voorraden door detaillisten op het gebied van textiel, kleding, schoenen, meubelen en stoffering

3.- de toepassing van het ijzerenvoorraadstelsel bij juweliers

4.- de waardering van inruilauto’s

5.- de voorraadwaardering bij toepassing van de globalisatieregeling omzetbelasing

MET AUTORITTEN NAAR EN VAN GOLFCLUB WERD 500 KM-GRENS OVERSCHREDEN
Via een personal holding werd deelgenomen in diverse ondernemingen en projecten. Via die holding beschikte de directeur aandeelhouder (DGA) over twee personenauto’s. Voor één auto werd de bijtelling toegepast. Voor de andere auto was een verklaring geen privégebruik auto aangevraagd en verkregen. Van alle gereden kilometers met die auto was een sluitende km-administratie bijgehouden. De auto was onder meer gebruikt voor ritten van en naar de golfclub. De DGA was daar geen lid van, maar slechts sponsor. In 2006 ging het om 211 km, waarvan de fiscus uiteindelijk stelde dat de grens van 500 km niet werd overschreden, ook al zouden de km’s geheel privé zijn. In 2007 ging het om circa 330 km. In geschil was of deze km’s zakelijk of privé waren. Als de ritten niet zakelijk zouden zijn, dan werd de 500 km voor privé-doeleinden overschreden. De Rechtbank oordeelde dat de ritten van en naar de golfclub een gemengd karakter hadden. Hierbij was in aanmerking genomen dat het spelen van golf in het algemeen behoorde tot de privé-sfeer. De DGA had echter aannemelijk gemaakt dat ook zakelijke overwegingen een rol hadden gespeeld. Daartoe werd een lijst overgelegd met deals die waren voortgevloeid uit afspraken op de golfclub. De rechtbank achtte aannemelijk dat de gemaakte ritten van en naar de golfclub in dezelfde mate zouden worden gemaakt door iemand die zich, wat inkomen, vermogen en gezin betreft, in dezelfde omstandigheden bevond als de DGA, maar die niet dezelfde dienstbetrekking vervulde. Daarmee hadden de ritten geen nauw verband met de dienstbetrekking. De ritten moesten worden geacht te zijn gemaakt in het kader van de dienstbetrekking. De naheffingsaanslag was terecht opgelegd.

GEEN AFTREK KOSTEN WERKRUIMTE EIGEN WONING VOOR RELATIETHERAPEUTE
Een relatietherapeute was in loondienst werkzaam en had daarnaast een relatiebemiddelingsbureau. De werkzaamheden als relatietherapeute voerde ze uit in een werkruimte in de – tot het privévermogen behorende – eigen woning. Over 2005 werd een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven. De fiscus weigerde de aftrek van de kosten van de werkruimte voor wat betreft de energiekosten (gas, water en licht) en huurkosten. Uiteindelijk oordeelde de rechter na hoger beroep dat de aftrek inderdaad niet terecht was. De therapeute voldeed niet aan het inkomenscriterium voor de werkruimte omdat zij haar totale inkomsten, gezien het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden, niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte verwierf. Dit betekende dat de huurkosten van de werkruimte niet in aftrek konden worden gebracht. Verder werd geoordeeld dat de energiekosten van de werkruimte ook waren aan te merken als met de werkruimte verband houdende kosten en lasten. Ook deze kosten kwamen niet voor aftrek in aanmerking.

FIRMANTE IN AUTOHANDEL EN GARAGEBEDRIJF HAD RECHT OP ZELFSTANDIGENAFTREK
Een vrouw dreef samen met de partner in de vorm van een VOF een autohandel en garagebedrijf. In 2004 trad de zoon in dienst bij de VOF. Tijdens een in 2005 gehouden bedrijfsbezoek, dat als doel had actuele informatie over de onderneming te verzamelen, vertelde de vrouw aan de fiscus dat ze zich niet bezig hield met de in- en verkoop van auto’s en geen werkzaamheden verrichtte in de garage. In 2006 werd een boekenonderzoek ingesteld bij de VOF. Naar aanleiding hiervan corrigeerde de fiscus de zelfstandigenaftrek van de vrouw over de jaren 2001-2004. Hof Arnhem oordeelde dat recht bestond op de zelfstandigenaftrek. Het Hof vond namelijk aannemelijk dat de vrouw in de jaren 2001-2004 auto’s had verkocht. Volgens het Hof had de verklaring dat zij geen auto’s verkocht namelijk betrekking op de situatie in het jaar 2005, ten tijde van het bedrijfsbezoek. Volgens het hof was de verklaring van mevrouw dat haar zoon, die in 2004 voor de VOF was gaan werken na het afronden van een opleiding, vanaf 2005 de verkoopwerkzaamheden van haar had overgenomen, geloofwaardig.

Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede in verband met de omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.