TOEREKENING RENTE REKENING-COURANT VORDERING ECHTGENOTEN
Een in gemeenschap van goederen gehuwde man en vrouw hadden allebei een vordering in rekening-courant op de BV van de man. Volgens de fiscus moesten de inkomsten uit de beide vorderingen aan ieder voor de helft worden toegerekend. De man was van mening, dat de rente op de vordering werd genoten door degene die het bestuur over deze vordering had. Hij kreeg gelijk bij de rechtbank. De Advocaat-Generaal (AG) heeft de Hoge Raad geadviseerd om dat oordeel te bevestigen. Volgens de AG moest het inkomen uit ter beschikking stellen worden toegerekend aan degene die daadwerkelijk over het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel kon beschikken. Vast stond dat het bestuur over de vordering van de man uitsluitend bij hem berustte. Hij had ook de rente over de vordering ontvangen. Hij hoefde alleen de rente die betrekking had op zijn vordering op de BV tot zijn belastbaar inkomen uit werk en woning te rekenen, maar niet de rente die zijn echtgenote over haar vordering op de BV had genoten. De AG adviseerde in eenzelfde procedure dat dit ook gold voor de afwaardering van een vordering.
TBS VANGT AAN BIJ AANKOOP PAND
Een vennoot in een VOF had een pand gekocht met de bedoeling om dat te verhuren aan de VOF waarin hij en zijn BV firmant waren. Na aankoop werd het pand ingrijpend verbouwd. De aankoop en verbouwing waren gedaan voor rekening van de vennoot. De inrichting had de VOF betaald. In de aangifte werd geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. Het pand was vanaf het tijdstip van verkrijgen aangemerkt als ter beschikking gesteld vermogen (TBS). De fiscus merkte het pand gedurende de periode van aanschaf tot feitelijke ingebruikname door de VOF aan als box 3-vermogen. De Rechtbank Breda oordeelde eerder dat de TBS startte op het moment van de feitelijke terbeschikkingstelling. Dit was het moment van de aankoop. In hoger beroep bevestigde het Hof dat. Volgens het Hof stond vast dat het pand was aangeschaft om ter beschikking te worden gesteld aan de VOF. Volgens het Hof moest voor de TBS-regeling worden aangesloten bij het winstregime voor ondernemers. Het pand was nooit box 3-vermogen geweest.
Er zijn inmiddels uiteenlopende rechterlijke uitspraken. De Hoge Raad zal het laatste woord moeten geven. Tot die tijd vergt verbouwing van toekomstige TBS-panden fiscale planning.
VOLLEDIGE AFSCHRIJVING PAND MOGELIJK BIJ ABNORMALE GEBEURTENIS
Een ondernemer schreef in 2003 een pand af tot nihil. Het pand was in gebruik als opslagloods voor vuurwerk. In dat jaar werd duidelijk dat de opslagloods vanaf 2004 niet langer meer mocht worden gebruikt door verscherping van de regelgeving voor opslag van vuurwerk. Volgens de fiscus mocht alleen rekening worden gehouden met de jaarlijkse afschrijving. Rechtbank en Hof Arnhem beslisten dat volledige afschrijving terecht was. De waarde was nihil geworden. Volgens het Hof hoefde bij de bepaling van de afschrijving van de vuurwerkloods ook geen rekening te worden gehouden met de waarde van de ondergrond van de loods. Volgens het hof was die waarde namelijk niet gewijzigd door de gebeurtenis. Verder was volgens het hof ook niet van belang dat de boekwaarde van de loods lager was dan de waarde in het economische verkeer van de ondergrond. Volgens het hof hoefde met waardestijging van de grond geen rekening te worden gehouden omdat de grond dienstbaar bleef aan de ondernemingsuitoefening ter plaatse.
Deze uitspraak zou ook interessant kunnen zijn voor bijvoorbeeld horecaondernemers die aangeven door het rookverbod hun onderneming niet meer rendabel te kunnen exploiteren.
WINSTCORRECTIE VANWEGE LAGE INKOOPWAARDEN TERUGGEDRAAID
In de vorm van een eenmanszaak werden onder meer plezierjachten en binnenschepen gerepareerd. Per 1 januari 1998 bracht de exploitant een deel van de onderneming in een BV in. In verband daarmee werd de voorraad van de onderneming geherwaardeerd naar de waarde in het economische verkeer. De boekwaarde was op dat moment fors lager. Het verschil werd volgens de eigenaar van de eenmanszaak veroorzaakt doordat in verband met de bedrijfsvoering vaak goederen gratis of tegen een zeer lage vergoeding waren verkregen. Een deel van de inkoop had daarom een inkoopwaarde van nihil. Volgens de fiscus was de voorraad echter altijd te laag gewaardeerd. Er volgden navorderingsaanslagen. In beroep oordeelde de rechter dat voldoende aannemelijk gemaakt was dat de oorzaak van de lagere fiscale voorraadwaardering ten opzicht van die per 1 januari 1998 voor een deel lag in de manier waarop de goederen waren verkregen. Het was echter ook weer niet aannemelijk dat het gehele verschil in waardering daaraan kon worden toegerekend. Het Hof stelde de winstcorrectie vervolgens zelf vast.
ONTBREKEN ZEKERHEDEN MAAKT LENING NIET ONZAKELIJK
Een BV vormde tot eind 2000 met drie dochtermaatschappijen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Midden 2001 werden afspraken gemaakt met drie andere BV’s over de doorstart van één van de drie dochtermaatschappijen die in staat van faillissement verkeerde. Daarvoor werden de aandelen in die BV overgenomen. De BV’s leenden de BV geld voor een doorstart. In 2005 werd voormalige dochter-BV toch weer failliet verklaard. De fiscus accepteerde de afwaardering van de vordering op de failliete dochter-BV niet. Volgens de fiscus was er geen sprake van een zakelijke lening. De Rechtbank Haarlem besliste uiteindelijk dat de afwaardering wel ten laste van de winst gebracht kon worden. Dat er geen zekerheden waren gesteld bij het aangaan van de lening maakte die lening nog niet onzakelijk. Hiertegenover stond namelijk dat een hogere rente was afgesproken.
WAARDE TBS-PAND IS INCLUSIEF HUURDERSINVESTERINGEN
Een in gemeenschap van goederen gehuwde man had een aanmerkelijk belang in een Beheer-BV. Deze was enig aandeelhouder van een andere BV, die actief was in de keukenbranche. De BV oefende haar onderneming uit in het bedrijfspand dat in 1997 voor rekening van de man en zijn vrouw was gebouwd. Het pand was door hen vanaf 1998 verhuurd aan de BV. In geschil met de fiscus was vervolgens de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2001 voor de TBS-regeling. De Rechtbank Haarlem oordeelde dat moest worden uitgegaan van de waarde in verhuurde staat, maar dat de huurdersinvesteringen wel een bestanddeel van het pand waren geworden. In hoger beroep oordeelde Hof Amsterdam dat partijen niet slechts de verhuur van een casco hadden beoogd. De huurdersinvesteringen waren door natrekking opgegaan in het pand. De BV was voor haar investeringen voldoende gecompenseerd door de lage huur in de eerste vijf jaar. Ook was de BV gecompenseerd omdat de BV na deze vijf jaar recht zou hebben op een beëindigingsvergoeding. Het beroep van de fiscus werd verworpen.
NIEUW FEIT VOOR NAVORDERING DOOR UWV-ONDERZOEK
Een moeder dreef samen met haar zoon in de vorm van een VOF een onderneming. De VOF was in 1996 opgericht. Over de jaren 2002 t/m 2004 had de moeder zelfstandigenaftrek geclaimd en gekregen. In 2002 had ze ook startersaftrek gekregen. De inspecteur legde nadien navorderingsaanslagen op over de jaren 2002 t/m 2004. Uit UWV-onderzoek was gebleken dat er geen recht bestond op zelfstandigen- en startersaftrek. In geschil was of de fiscus beschikte over een nieuw feit. De Rechtbank Arnhem oordeelde van wel. Ten tijde van de aangiften was het UWV-onderzoek nog niet bekend en hoefde de fiscus niet aan de aangiften te twijfelen. Voor wat betreft de startersaftrek 2002 ontbrak het nieuwe feit echter wel. De fiscus wist al bij het opleggen van de primitieve aanslag dat de onderneming in 1996 was opgericht en er dus geen recht bestond op startersaftrek.
BIJ GERUISLOZE OVERGANG IS VERVANGINGSVOORNEMEN VAN VOORTZETTER VAN BELANG
Een moeder exploiteerde samen met haar zoon in maatschapsverband een agrarische onderneming. In 2004 werd door moeder het melkquotum verkocht. Dat behoorde tot haar buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. Per 31 december 2004 trad ze uit de maatschap. Haar maatschapsaandeel en buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen gingen over op de zoon. De vraag was of voor de verkoop van het melkquotum een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd kon worden. De rechtbank oordeelde dat door de geruisloze overgang de zoon per 31 december 2004 in de plaats was getreden van de overdrager, te weten zijn moeder. Daardoor waren de investeringshandelingen van de zoon relevant voor de beantwoording van de vraag of per 31 december 2004 een vervangingsvoornemen aanwezig was. De rechtbank oordeelde uiteindelijk dat dit voornemen bestond bij de zoon. Dus kon een HIR gevormd worden.
OVERNAME BEDRIJFSMIDDELEN TEGEN LAGERE PRIJS DAN WAARDE ECONOMISCH VERKEER TOCH ZAKELIJK
Zoon en de dochter zetten de onderneming voort die voorheen in maatschapsverband met de ouders was gedreven. De kinderen gaven daarbij uitvoering aan het voortzettingsbeding in de maatschapsakte. De voortzetters namen de bedrijfsmiddelen van de uittredende ouders over voor een lagere prijs dan de waarde in het economische verkeer. Dit om het bedrijf nog lonend te kunnen voortzetten. De inspecteur legde een aanslag schenkingsrecht op over het waardeverschil. Hof Den Haag was het daarmee. Uiteindelijk besliste de Hoge Raad anders. De lagere waarde dan de economische waarde was noodzakelijk om de voortgezette bedrijfsuitoefening te verzekeren. In zo�n geval was in het algemeen sprake van een nakoming van een verplichting. Er was geen bedoeling tot bevoordeling. Die was noodzakelijk om een schenking te kunnen aannemen.
LAAG BTW-TARIEF VOOR UNIEKE SIERADEN VAN KUNSTENAAR
Een mevrouw exploiteerde een galerie annex atelier voor edelsmeedkunst. De verkochte sieraden werden deels vervaardigd door haar echtgenoot. De lijfsieraden van hem waren uniek of werden in beperkte oplage vervaardigd. Hij trad naar buiten als kunstenaar/edelsmid. In geschil met de fiscus was of voor de verkoop van de unieke sieraden terecht het lage BTW-tarief van 6% was geclaimd. Zowel de Rechtbank Breda als het Hof Den Bosch oordeelden bevestigend. Er was sprake van door een kunstenaar naar eigen inzicht gemaakte creaties. De persoonlijk door de echtgenoot ontworpen unieke sieraden gaven uitdrukking aan zijn esthetisch ideaal als kunstenaar. Het waren voorts geen voorwerpen met een commercieel karakter. Er werd dus niet in concurrentie getreden met soortgelijke voorwerpen die op ambachtelijke of industriële wijze werden vervaardigd.
Wij besteden de uiterste zorgvuldigheid aan deze nieuwsbrief. Echter, mede in verband met de omwille van de leesbaarheid en duidelijkheid gekozen beknoptheid kunnen we de juistheid en volledigheid van deze informatie niet garanderen. Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het gevolg is van handelingen en/of beslissingen die gebaseerd zijn op deze informatie.