Naheffing BTW door niet toepassen verleggingsregeling

Sinds medio 2000 verrichtte een eenmanszaak activiteiten in de bouw. Per 1 januari 2005 werd de eenmanszaak ingebracht in een BV en zette de BV de exploitatie van de bouwonderneming voort. Er werd door de fiscus een boekenonderzoek ingesteld. Daaruit volgde, ter behoud van rechten, een naheffingsaanslag BTW voor de BV. Volgens de fiscus was de verleggingsregeling ten onrechte niet toegepast. Ook was ten onrechte het lage tarief voor stuc- en schilderwerk toegepast. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden dat de BV de wettelijke administratieplicht had geschonden. Daardoor moest de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. Vervolgens kon de BV naar het oordeel van het hof niet aannemelijk maken dat een hoger percentage van de omzet, dan het door de fiscus in aanmerking genomen percentage van 20, onderworpen was aan het verlaagde BTW-tarief. Ten aanzien van de verleggingsregeling stelde het hof vast dat de fiscus de BV terecht als ‘aannemer’ had aangemerkt. Ook was de verleggingsregeling van toepassing. Daardoor hadden de onderaannemers ten onrechte BTW in rekening gebracht. Die BTW was bij de BV niet aftrekbaar en was daardoor terecht bij de BV nageheven.