Een systeemprogrammeur ontwikkelde in zijn vrije tijd software. Daarmee was het mogelijk om op een pc aanpassingen en verbeteringen voor mainframeapplicaties te ontwikkelen. Hij stelde deze tool jarenlang om niet ter beschikking aan zijn werkgever en aan zijn collega’s. In 1995 richtte hij een onderneming op. Tot 2011 verrichtte deze onderneming geen activiteiten. In 2011 werd de tool ingebracht in zijn onderneming. De tool werd daarbij geactiveerd voor de waarde in het economisch verkeer (WEV) van € 250.000. In de aangifte inkomstenbelasting over 2012 voerde de programmeur een willekeurige afschrijving op van € 100.000. De fiscus corrigeerde de aangifte en accepteerde slechts een afschrijving van € 5.000. Volgens de fiscus moest de tool worden geactiveerd tegen de historische kostprijs van € 5.000. In beroep stelde de programmeur dat er sprake moest zijn van een inhaalafschrijving over het jaar 2011 van € 50.000 en een normale afschrijving over het jaar 2012 van € 50.000. Per saldo zou dan over het jaar 2012 een bedrag van € 100.000 aan afschrijving ten laste van het resultaat worden gebracht. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden dat er bij de waardebepaling van de tool sprake was van nog niet gerealiseerde opbrengst van arbeid. Volgens het hof werd, door de tool via de onderneming voor eigen rekening te exploiteren, alsnog de opbrengsten van de in het verleden verrichte arbeid gerealiseerd. De te activeren waarde mocht dan niet worden vastgesteld op de WEV. Die moest volgens het Hof worden vastgesteld op het in de waarde begrepen bedrag van de daarvoor ten behoeve van de werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover deze niet al ten laste van het inkomen konden worden gebracht. In het cassatieberoep concludeerde de Advocaat-generaal (A-G) dat met de vaststelling van het hof dat de tool door eigen arbeid was verricht, geenszins vast stond dat er sprake was van ‘andere arbeid’. Die arbeid kon ook in de privésfeer zijn verricht. Verder merkte de A-G nog op dat de waarde van de tool niet was aan te merken als de nog niet gerealiseerde opbrengst van ‘andere arbeid’. De inbrengwaarde van de tool moest worden bepaald volgens de regels van het totaalwinstbeginsel: tegen de waarde in het economisch verkeer. De A-G adviseerde de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren.