In 2014 werd in het kader van de inkeerregeling voor de inkomstenbelasting melding gemaakt van niet aangegeven vermogen. In deze vrijwillige verbetering stond dat het niet aangegeven buitenlandse vermogen in 1998 was verkregen door vererving. De fiscus vorderde daarop ook successierechten over 1998 na. De navorderingsaanslag was gebaseerd op het in 2012 ingevoerde wetsartikel waarbij geen termijn meer gold voor navordering als sprake was van buitenlands vermogen. In beroep was er volgens Rechtbank Gelderland geen onbeperkte terugwerkende kracht in die zin dat deze ook gold voor nalatenschappen waarvoor de twaalfjaarstermijn op 1 januari 2012 al was vervallen. In hoger beroep vond ook Hof Arnhem-Leeuwarden dat de wetgever expliciet terugwerkende kracht aan een onbeperkte navordering had moeten verlenen om dit doel te bereiken. Uiteindelijk oordeelde ook de Hoge Raad dat successierecht vanaf 1 januari 2012 niet onbeperkt terug in de tijd kon worden nagevorderd. Het was niet de bedoeling van de wetgever geweest om een al vervallen navorderingsbevoegdheid te laten herleven. De navordering kwam te vervallen.