Tot het bedrijfsvermogen van een BV behoorden tien auto’s. De auto’s werden ter beschikking gesteld aan werknemers. Enkele werknemers betaalden een eigen bijdrage voor het privégebruik. De BV bracht de BTW die drukte op het gebruik en de aanschaf van de auto’s geheel in aftrek. In de aangiftes 2011 ging de BV bij de berekening van de correctie van het privégebruik van de auto’s uit van de cataloguswaarden. De BV was echter van mening dat slechts BTW was verschuldigd over de eigen bijdragen van de werknemers. De BV stelde dat ze door het tegen een meer dan symbolische vergoeding ter beschikking stellen van een auto voor privégebruik namelijk een dienst verrichtte aan de werknemers. Daar kon dan niet nog eens van een andere belastbare dienst sprake zijn. Ook kon volgens de BV het BUA niet van toepassing zijn. Dit omdat de werknemers een bijdrage betaalden. In beroep oordeelde de Rechtbank Gelderland dat er geen recht op BTW-aftrek bestond voorzover de auto’s voor privé werden gebruikt. Volgens de rechtbank was het ook niet in strijd met het EU-recht dat alleen BTW-aftrek werd verleend voorzover de auto’s voor bedrijfsdoeleinden werden gebruikt. Volgens de rechtbank maakte het niet uit dat de werknemers een eigen bijdrage hadden betaald. In hoger beroep was Hof Arnhem-Leeuwarden van mening dat de BTW-heffing niet was beperkt tot de eigen bijdrage. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Advocaat-generaal (AG) concludeerde echter dat het gelijk aan de BV was voor vier bestelauto’s met dubbele cabine. Deze auto’s waren namelijk ingericht voor het vervoer van gereedschappen. Ze werden ter beschikking gesteld aan ambulante werknemers die geen eigen bijdrage betaalden. Volgens de A-G stelde de BV terecht dat zij voor een goede bedrijfsvoering geen andere reële keuze had dan de bestelauto’s mede voor privégebruik, die bestond uit woon- en werkverkeer, aan haar werknemers ter beschikking te stellen. Of de BV inderdaad geen andere keuze had, zal het verwijzingshof moeten gaan uitzoeken.