In 2013 kreeg een BV door het uitlenen van personeel grote vorderingen op twee andere BV’s. Die bleven grotendeels onbetaald. Daardoor ontstond een zeer slechte financiële situatie. De BV deed een melding van betalingsonmacht. Een zakelijke relatie van de middellijk directeur aandeelhouder (DGA) van de BV nam de BV over. De activiteiten werden in afgeslankte vorm voortgezet. Voor de rechter was in geschil of de DGA door de ontvanger terecht aansprakelijk was gesteld voor de belastingschulden van de BV van in totaal € 153.418. De Rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat geen sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur omdat de DGA persoonlijk geen ernstig verwijt gemaakt kon worden. De financiële moeilijkheden waren ontstaan door een Duitse hoofdaannemer. Die wilde willens en wetens niet betalen. De ontvanger maakte ook niet aannemelijk dat crediteuren ten nadele van hem waren betaald of dat de BV niet had voldaan aan haar administratieplicht. De privéonttrekking door de DGA van € 5.585 was te marginaal om te kunnen concluderen dat daarom sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het beroep van de DGA was gegrond.