Tot de huwelijksgemeenschap behoorden aandelen in een BV. De BV had pensioenverplichtingen ten opzichte van de echtgenoot van de overleden aandeelhouder. Door het overlijden was sprake van inkomen uit aanmerkelijk belang in verband met de fictieve vervreemding van de aandelen in de BV. Aan de fiscus was verzocht is om de overgang krachtens erfrecht niet als vervreemding aan te merken. Het deel van de overdrachtsprijs van de aandelen in de BV dat betrekking had op het ondernemingsvermogen zou buiten de heffing moeten blijven. Als beleggingsvermogen zou onder meer gelden het deel van het vermogen dat niet nodig was ter dekking van de pensioenverplichtingen. Met de fiscus was in geschil welk deel van de overdrachtsprijs van de aandelen van € 748.619 aan de pensioenverplichting met een commerciële waarde van € 57.833 was toe te rekenen. In hoger beroep had Hof Den Bosch een bedrag van € 576.311 toegerekend aan de bezittingen die verband hielden met de pensioenverplichting. De Hoge Raad verwees de zaak. Uitgangspunt zou moeten zijn dat de met de pensioenverplichting verband houdende bezittingen niet beperkt waren tot de commerciële waarde van die verplichting. Er zou rekening gehouden mogen worden gehouden met enige buffer.