Aftrek BTW voor huur zitplaatsen in voetbalstadion

Een BV die interieurs produceerde en monteerde maakte onderdeel uit van een fiscale eenheid voor de BTW. De BV huurde zitplaatsen in een voetbalstadion. De zitplaatsen werden gebruikt door zakenrelaties voor het bijwonen van een wedstrijd. Ze kregen dan ook gratis consumpties. In 2009 werd onderzocht of de BV terecht aftrek van voorbelasting claimde van BTW op de huur van de zitplaatsen. De fiscus vond van niet en legde een naheffingsaanslag op. In beroep oordeelde de Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de aftrek van voorbelasting was uitgesloten op grond van het BUA (Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968). Bij het ter beschikking stellen van zitplaatsen aan (potentiële) zakenrelaties was namelijk sprake van het geven van relatiegeschenken of het doen van andere giften. Voor de directeur van de BV, die ook gebruik maakte van de zitplaatsen, was sprake van het gelegenheid geven tot ontspanning aan het personeel. Ook daarop was het BUA van toepassing. In hoger beroep oordeelde Hof ‘s-Hertogenbosch echter dat de fiscus onvoldoende bewijs had geleverd. Met betrekking tot het ter beschikking stellen van zitplaatsen aan de zakenrelaties maakte de fiscus niet duidelijk of, wanneer aan de zakenrelaties BTW in rekening zou zijn gebracht, deze bij hen in het geheel niet of hoofdzakelijk niet voor aftrek in aanmerking zou komen. De door de BV betaalde BTW viel in zoverre dus niet onder de aftrekbeperking. De bewijslast had alleen omgekeerd kunnen worden als de fiscus een informatiebeschikking had afgegeven. Op het gebruik van de zitplaatsen door de directeur was de BUA-uitsluiting wel van toepassing. Bij het verstrekken van zitplaatsen aan personeel was sprake van het gelegenheid geven tot ontspanning. Een deel van de BTW was daardoor niet aftrekbaar, maar de naheffingsaanslag kwam voor een groot deel te vervallen.

uitspraak: