Een BV kocht in 2001 een bouwkavel in Portugal. Met de verkoper werd afgesproken dat die een landhuis op de kavel zou realiseren. Eind 2001 werd de kavel geleverd aan de directeur aandeelhouder (DGA) van de BV. Bij het opleggen van de IB- en VPB-aanslagen over 2003 t/m 2006 aan de DGA en zijn BV, ging de fiscus er vanuit dat de DGA steeds de eigenaar van het landhuis was geweest. Om die reden werden de kosten die de BV had gemaakt aangemerkt als dividenduitdelingen aan de DGA. In hoger beroep werd bij de zitting van Hof Amsterdam een compromis gesloten. Er werd overeengekomen dat de BV economische eigenaar van het pand was, dat de DGA in 2003 en 2004 € 8250 aan huur zou betalen en dat in de jaren 2005 t/m 2009 geen huur in rekening zou worden gebracht. Over de cijfermatige uitwerking van het compromis werd echter geen overeenstemming bereikt. Het Hof werkte dat in zijn uitspraak vervolgens wel cijfermatig uit. Ook vond overleg plaats over de aanslagen voor de jaren 2007 en 2008. Over deze aanslagen werd geen overeenstemming bereikt. De fiscus stelde dat de verliezen die de BV op de investeringen in het pand had geleden, als uitdelingen moesten worden aangemerkt. De fiscus stelde daarbij dat het in 2012 bereikte compromis niet voor de jaren 2007 en 2008 gold, omdat geen overeenstemming over de cijfermatige uitwerking was bereikt. Rechtbank Gelderland oordeelde dat partijen in 2012 wel een compromis hadden. Er was in de vaststellingsovereenkomst geen opschortende voorwaarde opgenomen. De fiscus was dan ook aan het compromis gebonden. Een en ander had tot gevolg dat de BV ook in 2007 en 2008 eigenaar was van het pand, en dat geen huur in rekening zou worden gebracht. De fiscus had volgens de rechters ook niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven onzakelijk waren geweest. De BV had bovendien geloofwaardig verklaard dat nagenoeg het hele pand te huur werd aangeboden aan derden. Het pand was weliswaar niet steeds verhuurd geweest, maar dat kwam doordat het pand gebrekkig was opgeleverd en ook omdat er in de regio een forse brand was geweest. Een deel van de door de BV gemaakte kosten had betrekking op onderhoud en niet zoals de fiscus had gesteld op verbetering van het pand. De rechters waren het met de BV en de DGA eens dat er geen sprake was van uitdelingen.