Een directeur aandeelhouder (DGA) stelde zich in 2005 borg voor leningen van zijn BV’s bij de Rabobank Hij stond borg voor een bedrag van € 150.000. In verband met een aanvullende financiering stelde hij zich in 2008 opnieuw borg voor een bedrag van € 150.000. Sinds september 2010 verkeerden meerdere BV’s in staat van faillissement. In de aangifte IB/PVV 2010 paste de DGA een aftrek toe van een bedrag van € 200.000. Dit in verband met een voorziene afwaardering van de regresvordering door de borgstellingen. De fiscus stond de aftrek niet toe. In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden echter dat de borgstelling in 2005 zakelijk was geweest. Die in 2008 niet meer. Door de resultaten van de vennootschap in de jaren voorafgaand aan 2005 en de zeer kleine kans dat de DGA als borg aangesproken zou worden, was het aannemelijk dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest een vergelijkbare borgstelling te aanvaarden. De fiscus had het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het aan de borgstelling in 2005 toe te rekenen verlies vormde negatief resultaat uit overige werkzaamheden. In 2008 waren de financiële omstandigheden sterk verslechterd. Toen was er voor dat jaar wel sprake van een onzakelijke borgstelling.