Een VOF die een kledingzaak exploiteerde stopte in 2012 met al haar activiteiten. Het winkelpand, dat onderdeel uitmaakte van het vermogen van de VOF was in het jaar daarvoor, op 25 mei 2011, met boekwinst, verkocht. Op 1 augustus 2011 kocht een van de vennoten van de VOF een pand waarin vakantiestudio’s worden gerealiseerd. Die waren bestemd voor kortdurende verhuur. Voor de verhuur maakte de vennoot gebruik van bemiddelingsbureaus. Volgens de fiscus vormde de exploitatie van de studio’s geen (nieuwe) onderneming voor de vennoot. Er was sprake van normaal vermogensbeheer. De wettelijke doorschuiffaciliteit (‘HIR bij staking’) kon daarom volgens de fiscus niet worden toegepast op de met de verkoop van het winkelpand behaalde boekwinst. In hoger beroep oordeelde Hof Amsterdam dat de exploitatie van de vakantiestudio’s wél als een onderneming moest worden aangemerkt. Hoewel de ingeschakelde bemiddelingsbureaus tevens werkzaamheden uitvoerden met betrekking tot de studio’s, gold dat de zelf al vanaf aanvang van de exploitatie verrichte werkzaamheden door de aard en omvang daarvan, normaal vermogensbeheer te boven gingen. De wettelijke doorschuiffaciliteit kon daardoor wel toegepast worden.