Betalingen aan bovenbuurvrouw aftrekbaar

Een man en vrouw hadden sinds 2005 een relatie. Ze trouwden in 2010. Ze hadden samen een zoon. Ze woonden in twee boven elkaar gelegen woningen met ieder een eigen ingang. In de aangiftes inkomstenbelasting over 2010 en 2011 claimde de man respectievelijk € 23.527 en € 24.525 aan kosten voor levensonderhoud voor de vrouw. De fiscus weigerde de aftrek. In beroep oordeelde de Rechtbank Noord-Nederland dat er sprake was van een rechtens afdwingbare vordering van de vrouw op de man. Er was namelijk bij de man een morele verplichting tot voorziening in haar levensonderhoud. De rechtbank vond dat het bij een LAT-relatie meestal zo was dat partners in hun eigen onderhoud zouden voorzien. In dat geval zouden bijdragen over en weer daarvoor niet aftrekbaar zijn. Hier was de situatie van de vrouw volgens de rechtbank echter zo bijzonder dat de man zich naar objectieve maatstaven dringend moreel gedwongen kon voelen om in haar levensonderhoud te voorzien. Ze hadden namelijk al vanaf 2005 een LAT-relatie en hadden samen een kind. De uit het buitenland afkomstige vrouw kon in Nederland niet zelf in haar levensonderhoud voorzien omdat ze niet over een verblijfsvergunning beschikte, door het taalverschil en de verschillen in diploma’s. Dit was niet anders doordat man en vrouw niet samenwoonden. Ook was niet van belang dat hun woningen boven elkaar lagen. De rechtbank concludeerde dat de man daarom recht had op aftrekbare kosten van levensonderhoud.