Een BV hield alle aandelen in twee andere BV’s. Eind 2003 verkocht de BV de aandelen in een van de dochtervennootschappen voor € 675.000. Daarbij werd overeengekomen dat de koper de vordering van de verkoper op de verkochte dochtervennootschap van € 356.561 van de verkoper zou overnemen. Die vordering werd omgezet in een achtergestelde lening. In 2013 werd de lening afgewaardeerd tot € 100.000. Volgens de fiscus was er echter geen sprake van een zakelijke lening. In beroep oordeelde Rechtbank Noord-Holland dat de lening wel afgewaardeerd kon worden. Volgens de rechtbank was er namelijk wel sprake van een zakelijke lening. De rechtbank wees er daarbij op dat in 2003 een nieuwe lening tussen de verkoper en koper tot stand was gekomen. Op dat moment moest worden beoordeeld of er sprake was van een zakelijke lening. Deze beoordeling vond niet alleen plaats, zoals de fiscus stelde, op het moment van ontstaan van de rekening-courant-vordering. Verder stelde de rechtbank nog dat de achterstelling onverbrekelijk samenhing met de verkoop van de aandelen.